Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijToon, Als een uytgestorten, &c. ende siet pag. 351.I.
DIepe kolcken, nare gronden
Als voor my uw afgrond speelt,
Sie ick, dunckt my, in een beeld
D' ondoorgrondelijcke gronden
Van Gods liefde sonder peyl
Van het onbegrepen Heyl.
| |
[pagina 354]
| |
II.
Eer de bergen, eer de dalen
Resen, daalden, hoog en leeg,
Eer daar damp van d' eerde steeg,
Eer de Son, of Maan haar stralen
Sonden, 't water wist sijn ty:
Daalde Godes gunst op my.
III.
'K was nog niet, en 'k was verkoren
'K wist het self niet, en het Goed
Dat ons eeuwig sal'gen moet
Was (al eer ick was geboren)
Eer ick 't wenschte, toe-gedagt,
Dat my nu werd toe-gebragt.
IV.
Doe ick eerst dit ligt aanschouwde
Sag ick dat met oogen boos'
Sonder heyl, en hopeloos.
't Eerste digtsel dat ick bouwde
Was, van mijn Heyl af te gaan,
En niet dan in my te staan.
V.
Eer my Godt woud sien bederven
Daar ick ter verderve liep
Hy my flux te rugge riep:
Beyd! mijn Soon sal liever sterven
Seyd' Hy, een vervloeckte Dood
Dan gy sterven in die Noodt!
VI.
Ia dien Soon sal ick u geve'
Dat Hy met u door den Geest
Een sy, En uw siel geneest,
In u wone, in u leve
Tot dat eens volmaackte deugd
Breng uw siel tot volle vreugd.
| |
[pagina 355]
| |
Diepe kolcken, nare gronden
Uwen af-grond is nu Niet
By de diepten die men siet
In dees grondeloose gronden
Van het onbegrepen Heyl
Van Gods Liefde sonder peyl.
|
|