Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijOp den toon van Psal. 100. of Christe die du bist dag en ligt.I.
D' Onnosle Ziel die slegte maagd,
Die liefde treckt, nog liefde draagt,
Vermits haar vuy-le walg'lijckheyd,
En doodig' ongevoelijckheyd,
II.
En so sy nog haar min besteedt,
Niet hoger in haar liefde weet
Te gaan; dan om een vuyl bejag
Tot boelen van de selve slag.
III.
Wierd in haar bloed van boven neer,
Al dwalend van den Opper-Heer
| |
[pagina 356]
| |
Den Godt des Hemels aan gesien,
En die nam voor haar gunst te bien.
IV.
Mijn edel schepsel seyd Hy, wat
Verdwaast u van het levens padt?
En heeft u soeten glans verdooft,
Van cierlijckheyt, en als berooft?
V.
ick schiep u om by my te sijn:
Mijn beeld was uw verciersel, mijn
Gemeenschap was uw salicheyt
Mijn gunst uws levens vrolijckheyt.
VI.
En siet nu sijt gy't alles quijt,
om dat gy af-geweken sijt.
Com we'er mijn Lam, com duifje teer
Ick ben Gods Soon ick sal u weer
VII.
Met mijnen Vader wel doen staan,
Ick treck u 's Vaders Beeld we'er aan,
Dat costelijcke Cierlijck daar;
Gelooft mijn liefd' en trouwe maar.
VIII.
Uw Schulden heb ick tot mijn schult
Gemaackt, en 't lijden uyt gedult,
En met een bloed'ge sweete-drop
Gedroncken 't grondig toornen-sop.
IX.
Mijn huys liet ick, en aan mijn sy
Verworf ick plaats voor u by my;
Ick leyd af 't cleed van Heerlijckheyt
En creeg u dat van Heylicheyt.
X.
Mijn lam, wat dut gy? daar 's mijn trouw,
Ick sal sijn d'uw, en gy mijn vrouw;
En wagt daar op mijn Segen-stroom.
| |
[pagina 357]
| |
Daar schiet de Siel op uyt den droom,
XI.
En twijfelt eerst of 't Jesus meent;
Want nog is't hert verhard, versteent.
Sijn woord hersegt het en sijn Geest.
Dan smelt de siel, en sinckt bevreest,
XII.
En roupt verbaast, Mijn Bruydegom!
Mijn lieve Jesu! wel waarom
Slaat gy 't oog van uw Goedicheyt
Op mijn geringe dienstbaarheyt.
XIII.
Uw Maagt en is niet waard de schoen
Van uwe knegten lof-te-doen;
Siet gy op my, o Heer? u Maagt
Geschied dan als u woord gewaagt.
XIV.
So sal ick dan mijn herte gaan
Aan u, mijn Heer, besteden; aan
So menig boel voor dees' verpligt
Zy nu op u mijn rots gestigt.
XV.
Nu wil, nu sal mijns levens trant
Betaamlijck sijn dien staat dien standt
Gebragt uyt d' Hel tot 's Hemelsch troon,
Gods Kind, en Bruyd van Godes Soon.
10. Grasmaand 1659. |
|