Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op eenen dien te gelijke twe Drinkbekers in't Sacrament geboden wierden. EEn Siel uyt duysend bitterlijck bedroeft Mengt 's Heren-brood met tranen uyt haar oogen, En siet! terstond sijn (meer dan sy behoeft) Die wedersijds haar dranck te geven pogen. Dat is niet vreemd, want 't brandend vier van Min Dat d' Alembijck van d' ogen so doet druypen Verteerde 't hert, so geen verquicking in Dien vlam gestort de cragten t' saam deed cruypen: En als die twee uytgieters al het nat, Dat 't hert bevogtigen soud, uyt doen vloeyen; Ist vreemd dat Die het al behoudt, dat Vat, Eer 't droog verstaaft, met Hemel-vogt wil sproejen! Die mensch (ick sie't) heeft, wat hy heeft , voor Godt Sijn Ziel, sijn Lijf, sijn vogt, ten laatsten drop toe: Soud niet den Bron des Goeds sijn Gracy-lott In dubble maar weer rijsen doen ten top toe? Maar Hemel! wat is 't Wesen over-rijck Wt Wien het All, en Die alleen van 't sijn leeft! En wat die Goedheyd onnaspeurlijck Die voor een enckel water dubb'le wijn geeft! Hoymaand 1660. Vorige Volgende