Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTe singen als de tijd is hier, &c. siet boven p.48. de tweede regel t'elckens herhaalt sijnde.I.
MYn Vriend of gy gescheyden Duysend mijlen
Sijt, of een mijl twe drie, verschilt my niet;
Sijt, of een etc.
Als ick verlangend van u onderwijlen
Nog letter-taal, nog teecken en geniet.
II.
Af-sijn is Af-sijn merck ick wel, de smerte
Ligt in het Af-niet in het Verre-sijn: Ligt in etc.
En 't missen van de taalmans van uw herte
Is, of gy digt-of verr-sijt, eene pijn.
III.
Nu merck ick eerst den grond van Syons wenen,
En waar het hapert, als die lieve Maagt
En waar het etc.
(Gaat maar haar' Bruidegom een step-verr heenen)
Haars liefs vertreck so smert-gevoelig draagt:
IV.
Geen eenmaal heeft Hy haar met diere eeden
Gesworen by d' onwanckelbare trouw, Gesworen etc.
Hy soud sijn aansigt bergen, maar sijn treden
By van haer noyt te verr doen wijcken sou.
| |
[pagina 235]
| |
Als sy dan hert- en sorge-loos gaat dwalen,
En sig vergaapt aan 's werelts cramery, En sig etc.
Laat hy de stralen van sijn ooge dalen
(Dat sy Hem mist) maar blijft haar echter by.
VI.
Daar smelt dan 't hert in tranen, als die ster-gaat
En duyckt bene'en de kim; sy roept Staat! Staat!
En duyckt beneen de kim etc.
Mijn lief wat baat'et of gy niet te verr-gaat
Als ick u niet en sie mijn troost vergaat:
VII.
De Teeckens van uw toegenegen herte
Verbergen sig, ick sie u aansigt niet: Verbergen etc.
Gy spreeckt niet tot mijn Siel, en, (O wat smerte!)
Gy steuyt de pijlen weder die ick schiet.
VIII.
Uw posten die voor dees my condschap bragten
Van u standvastich hert my toegedaan, Van u etc.
(De mijnen laas! verflauwen en versmachten,)
En comen niet, of comen onbelaan.
IX.
Geen brieven van uw hand! geen segel-teecken!
Geen naam daar in, en op mijn hert gedrukt! Geen etc.
Geen Duysend ons gewonde liefde-treecken!
Helas! mijn lief is van my weg-geruckt!
X.
Dus claagt de Dogter Zyons, en ist wonder?
Want al sijn woorden sijn haar maar geluyd, Want etc.
En al sijn brieven sonder Naam daar onder,
En niet een segel druckt sijn liefden uyt.
XI.
't Onsigtbaar dat sy eens verstond, te missen
Dunckt u dat niet ondragelijcke pijn? Dunckt etc.
Dat Hy sig maar verbergt is quaad te gissen,
Maar weg te sijn, dunckt haar is weg-te-sijn.
18. Wintermaant 1659. |
|