Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
Te singen Als hertcnagend &c. siet bov. p.30.I.
DE salig N.N. schoot uyt den droom,
Het hert sprong los, de tong brack uyt den toom
Riep overluyd, waar sijt gy nu, Mary! Mary!
II.
Mary! oh! mogt ick heden met u gaan,
Waarom gaat gy, en laat ons troostloos staan?
En laat, dat gy te stutten pleegt, het hert Vol smert.
III.
Mag ick niet met u gaan! neemt slegs mijn siel
Mijn lust, mijn hert, (oh! of dat so geviel!)
Met u van hier, dat hier dees romp mijn lijf Maar blijv.
IV.
Want daar gy gaat Marye sult gy sien
't Onsienelijck, 't onseggelijck: en bien
Mijn Hooft, mijn Heyl mijn hert. oh! of ick daar Ook waar!
V.
Seg hem, dat ick hier op der aarde blijf
Van liefde cranck, sijn lam, sijn bruyd, sijn wijf,
En dat ick voor het lest, Hem dag en nagt Verwagt.
VI.
Mag ick u dan niet volgen in 't gesigt
Van Glory, wil ick by 't genaden-ligt
My setten in uw voet-stap en my spoen Te doen
VII.
Dat gy op aard so onverdriet'lijck deed,
En, is het weldoen Hemel, mijn siel leed
Maar tijd-verleng, en crijge te beter croon Ten Loon.
| |
[pagina 231]
| |
Een ander. Stemme Ps. 104.I.
DAar leyd helas! daar leydt die diere mond
Die steeds als 't levens ader open stond
Met dauw van Wijsheyd gulsig overgoten,
Daar ligt, daar ligt die diere mond gesloten!
Nu sal dien dauw, dat pit, die merg, dat sap,
Dat Hemels vogt van ware wetenschap,
Dat Christi kindren gratig quamen suypen
Wt die gesloten lippen niet meer druypen!
II.
Maar nu sal sy dat levendige sap,
Dat hemelsch vogt van ware wetenschap,
Dat hare mond in Graty plag te schincken,
Van Iesu self in volle Glory drincken.
Oh! dien dat eeuwig Woord selfs overgiet!
Wy nog benyden 't u, Maria, niet,
Maar clagen wie sal 't jonge by u ons leren?
Wie Groot en Kleyn so wijslijck balanceren!
III.
Wie doet na dees' ons op-gaan 't Vrede-ligt?
Wie wijst nu elck so heyliglijck sijn pligt?
Wie sal met my de Godt-verligt'de scharen,
Door duystre Nijd heen, soecken of vergaren?
Wie sal met my gaan daar 't so heerlijck straalt
Daar 't salig Woord en Voedsel werd erhaalt?
Wie sal met my gaan decken Christi leden?
En 's Rust-dags-vrye tijd so wel besteden?
V.
Wie sal met my: Maar neen; ick stutt mijn clagt
En swijg, want so viel my daar in gedagt;
Leydt Christus u in Glory my in Graty,
So is maar tusschen u en my wat spaty.
|
|