Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijToon: Onnosel diertje, &c. Siet boven p117.I.
Herders. SO soudmen hygen schoon de Nagt
(Getuyge van ons trouwe wagt)
Door koelt de sonne-soelt versagt;
Dus sijn wy t'eynden ae'm,
Dus sijn wy t' eynden ae'm gelopen:
| |
[pagina 209]
| |
Voort voort ey! sonder rusten voort!
Voort voort ey! sonder rusten voort!
Tot dat by Bethlehem ter poort
Des nagts sijn veylig ingeslopen.
II.
U (Moeder) groeten wy beleeft,
Om dat uyt u geboren, leeft,
Dien, wat op aard genaden heeft
So lang den Hemel staat
So lang den Hemel staat sal prijsen.
M. Waar goede lieden, waar van daan?
H. Wy comen uyt het velt gegaan.
M. Wat heft gy voor een lof-sang aan?
H. Wy sullen u de waarheid wijsen.
III.
M. Wat siet gy Heerlijcks in mijn vrugt!
H. Dat is de troost van al wat dugt.
M. Een Lam, dat selfs in tranen sugt!
H. Maar alles gaat in magt,
Maar alles gaat in Magt te boven:
Dus vraag niet veel, sing met ons dra!
Sing met ons op Hallelu-jah.
(Beyde.) Hallelu-jah! Hallelu-jah!
Laat ons den Godt des Hemels loven.
IV.
M. Wat siet gy Heerlijcks in mijn kind!
H. Een Stercke die eer langh verwint
All ons vyanden, en verslindt
Der Sonden Magt, en al
Der Sonden Magt, en al ons vrese.
B. Sing Hemelen Hallelu-jah!
Sing volcken al Hallelu-jah!
Sing al wat leeft Hallelu-jah?
Dit kindeken sal ons genesen.
V.
M. Wat siet gy Heerlijcks in dit Lam?
| |
[pagina 210]
| |
H. Een Coninck sterck uyt Davids stam.
M. Die so veragt ter werelt quam?
H. Sijn Vader is een Heer
Sijn Vader is een Heer der eeren.
B. Hallelu-jah! seg Eng'len-schaar,
Sing Hallelu-jah! Hemels claar
Hallelu-jah! sing: want voorwaar
Dees' Coninck is, en Heer der Heeren.
VI.
M. Wat siet gy pragtigs in dit wigt.
Dat arm in slegte windels ligt?
H. Een Ryckdom daar het al voor swigt:
Sijns Vaders is al 't Goud
Sijns Vaders is al 't Goud der aarde
B. Sing Hemelen, Hallelu-jah!
Dit kintje; want by sijn gena
Is Goud en Silver van geen waarde.
VII.
M. Waar (lieden) comt u dit van daan?
H. Den Hemel deed het ons verstaan.
M. Seyd' die hoe 't met dit kind soud gaan?
H. Godt sprack, en d' Eng'len tuigd'
Godt sprack, en d' Eng'len tuigden van ' woort.
M. Ey! ras vertell en seg ons op!
Mijn Geesten climmen in den top,
Mijn herte springt van vreugden op,
Nu d' eene God-spraack d' ande'ren antwoort.
VIII.
H. De nagt was duyster om ons heen,
En wy ons pligt in Vee-sorg de'en,
Als ons een luyster snel bescheen
Veel schoner dan de Zon
Veel schoonder dan de Zon in 't opgaan:
Verbaast wy sprongen op in schrick;
En, d'een beswijckend met een snick,
| |
[pagina 211]
| |
Siet d' ander in een ogenblick
Den heldren Hemel heerlijck op-staan.
IX.
Strax hoorden wy ten Hemel uyt
Een Hemels bode, een bly geluyd,
Een stemme die ons 't hey beduyd,
En vriendelijck verbood
En vriendelijck verbood te schricken:
Want riep hy; siet de tyd is nu,
(O menschen in uw sonden schuw)
Den Hemel maackt sig op, om u
En gansch de werelt te verquicken.
X.
Want heden u de Godheyd deelt
Der Offerhanden Tegen-beeld,
Daar Coning en Propheet van queelt,
Daar d'eynden van de werld
Daar d'eynden van de werld op wagten.
Gaat haastig heen na Davids Stadt,
En soeckt dien onwaardeerb'ren schat
In slegte lompjes opgevat.
En leert in Hem 't onsigtbaar agten.
XI.
Doen meenden wy het was gedaan
En stelden ons om heen te gaan
Maar doe ving eerst den Lofsang aan,
Van duysend Geesten die
Van duysend Geesten die Godt eerden;
En juychten: Eer sy Godt, die goed
Den armen mensch den vrede soet
Bestellend' sijn behagen doet,
En ons uws kinds geheymnis leerden.
XII.
M. Dat was den weergalm van den Groet,
Daar Gabriel mijn stil gemoet
Eens meed beroerden/ en het doet
| |
[pagina 212]
| |
My aan sijn dierbaar woord
My aan sijn dierbaar woord gedencken:
Uw vrugt, o Maget, is uw croon
(Seyd hy) en uw Soon Godes Soon,
Den Hemel sal hem Davids throon
En Heerschappy voor eeuwig schencken.
XIII.
Nu sie ick d' eene God-spraack staat
Accoord op d' ander, en de maat
Die waarheyd is die eeuwig staat:
Paar met my op dien maat
Paar met my op dien maat uw kelen.
B. Loff sy den Hemel wyd en breed
Die d'armen mensch den soeten vreed
Bestellen, sijn behagen deed!
En leerd ons Hallelu-jah! quelen.
XIV.
M. Nu merck ick dat de waarheyd daagt
Daar van den Siender lang gewaagt
Heeft. Dat een ongeraackte Maagt
Beswangerd soud een kint
Beswangerd soud een kintje baren.
B. Loff sy den Hemel wyd en breed
Die d'armen mensch den soeten Vreed
Na sijn behagen spruyten deed!
Sing onse stemm en speel' ons snaren.
XV.
Dat Iesses soon ten throon geraackt;
Dat stercker magt ons banden slaackt;
Dat David voor sijn kudde waackt;
Dat d' eeuwe weer van goud
Dat d' eeuwe weer een goude eeuw is,
(Loff sy den hemel wyd en breed.
Die d' armen mensch den saal'ge vreed
na sijn behagen spruiten deed!)
Dat nu ons Heyland Iuda's Leeuw is;
| |
[pagina 213]
| |
XVI.
Dat Godt in menschen-liefde blaackt;
Dat Lam en wolf ten vrede raackt;
Is in dit kintje waar gemaackt:
Wie sal dit diep geheym
Wie sal dit diep geheym beseffen?
(Loff sy den Hemel wyd en breed,
Die d' armen mensch den saal'gen vreed
Na sijn behagen spruyten deed!)
En wie sijn loff na waarde treffen?
|
|