Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijStemme: Soyons playsants.
SIet daar is 't Ligt! Daar is nu 't ligt!
Daar berst het ligt door Mosis Duyster-heden:
En heylsaam ligt Hem van 't gesigt
Het dexsel dat zijn aan-
| |
[pagina 206]
| |
gesicht beclede'.
Die held're Son,
Daar 't al van singt en waagt,
Ons nu in 't ooste daagt.
O! suyvre bron!
Waar sal ick uw spring vinden?
Die eer de wereldt hing
In 's Hemels glans, in s' Hemels ring,
Was, dien den Hemel mind-de,
Was 's Hemels eeuwig Lieveling.
Hallelu-jah! Hallelu-jah.!
II.
Sluyt uw gesigt // Sluyt uw gesigt,
Sluyt uw gesigt // uw duyst're vleeschen-oogen:
Dat cleyne wigt, Dat arme wigt
Eyscht hoger ligt om sijn geheym te toogen.
Een Hemelsch straal
Der Godtheyd eeuwig claar,
Ligt in die windels daar.
En op geen praal,
Geen pragt van Conings-hoven
Schijnt in sijn Nedricheyd:
Daar ligt, daar ligt nogthans, daar ligt
(En wie soud dat geloven?)
Daar ligt des Hemels Heerlijckheyd!
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
| |
[pagina 207]
| |
De werelt dagt // De werelt dagt
Dat kind veragt Sy buyten 's huys gestooten;
Dit is een spuyt, Een nedrig cruyd
Een wortel uyt een dorre grond gesproten.
Daar lag Hy heen,
Van niet een mensch ge-eert,
Van niet een mensch ge-eert,
Had Godt niet selff
Ten Hemel uyt-gesproken,
En d'arme Mensch geleert,
Dat dat veragte wigt, nu om
Den mensch so laag gedoocken,
Was 's Hemels weerdig eygendom.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
IV.
Hier siet men pragt // Hier siet men pragt
Van peerlen-dragt Nog goud nog silver blincken;
Geen blijde geur // Geen blijde geur
Van cleur op cleur Men rijsen siet en sincken.
Een slegten doeck,
Een nodig lijf-cieraad
De teere leedjes vaat:
Ey! soeck, ey! soeck
Voor 't oog geen rijcker crame'!
Want in onsigtb'ren staat,
Ligt sonder pragt, Van cled'ren dragt,
Des Hemels erfgename.
Der Hemels enig erfgenaam.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
V.
Nu vreugd op vreugd // Nu vreugd op vreugd,
Bedrijft verheugt! die nog in tranen baden.
Des Hemels Eer // Des Hemels Eer
Comt tot ons neer Te wijsen 's Hemels paden.
Wat hoger Goed
| |
[pagina 208]
| |
Bedied die Nedericheyd?
Looft ons die Nedricheyd?
Schept Hogen moet!
Nu Nedricheyd com banen
Den weg die opwaarts leydt.
Bedrijft geneugt // bedrijft geneugt!
Dit kintje wast uw tranen.
Dit kintje wast uw tranen af.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
VI.
Com Iesu daal // Com Iesu daal!
Een ligten straal van Hemelsche Heerlijckheden
Wt enckel mededogen sendt
In dese ellend Der Herten-duysterheden.
Sijn so soo goed
Niet als die Cribbe-cluys?
Maackt gy die tot uw huys!
Comt ons des Nagts
Oock uyt den Hemel leeren,
En met uw Moeder kuys
Uw dierbaar Woord, uw Heylsaam woord
Tot Siele-spijse keeren:
So singt ons hert in haar accoort.
Hallelu-jah! Hallelu-jah!
|
|