Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijTrant: D' Engelsche Fortuyn. Of siet in W. Sluyter p. 64.I.
SIe daar! sie daar! daar gaat den Hemel op!
Daar crijgen al de schaduwen de schop!
Siet daar de Waarheyd! daar het gerig oog
Der Vaderen van eeuw tot eeuw na vloog.
II.
Immanu-el, die al van Eeuwicheyd
| |
[pagina 214]
| |
(Eer d' aarden-grond in wat'ren was geleydt,
Den Hemel blonck) sijn lust had in het steyl
Van 't Eeuwig, Eeuwig, Eeuwig Godlijck Heyl,
III.
Ligt daar in lompen armlijck opgerolt,
Werd als een hulploos menschen-kind gesolt.
Wilt gy, O mensch, 't geheym verstaan! 'k beding
Sluyt d' oogen toe, en siet dan wat ick sing.
IV.
Daar is niet sigtbaars, daar 't geloov verschijnt,
Voor so een straal het arm gesigt verdwijnt:
hier lig de Magt in magt-en hulp-loosheyd,
Hier ligt in armoe d' Algenoegsaamheid,
V.
Hier ligt des Hemels Heerlyckheyd veragt
Den lugtsten dag in aller nagten nagt;
Wilt gy, O mensch, 't geheym verstaan! 'k beding
Sluyt d' oogen eerst en siet dan wat ick sing.
VI.
Wie sat d' onreyckbare Hemel met de aard
So konstelijck, so salig oyt gepaart!
Het onbegrepen, eeuwig, Eyndloos Yet
Vereenigt met een gras, een bloem! een Niet!
VII.
Seg ick, den Schepper wierd ten Schepsel; off
Seg ick, Het schepsel wierd ten Schepper; 't stof
Wierd nu sijn eygen maker; d' eygenaar
En maker wierd sijn maacksel; beyde is waar.
VIII.
Set ick den Geest die sonder eynden leeft
Wierd vleesch en sterfelijck; seg ick die beeft
Voor 't minst geruysch, en 't slegtste doods-gevaar
Wierd van de dood onraackbaar: beyde is waar.
IX.
Die 't alles weet crijgt een bepaald begrip;
Den mensch verstaat 't oneyndig in een stip:
| |
[pagina 215]
| |
Ick seg, die over al is is nu daar;
Den Mensch is overal: En beyde ist waar.
X.
Van alle sonden was Hy Hemel-schoon
Die om de schuld verlaat sijn Hemel-throon;
Wilt gy, O Mensch! 't geheym verstaan! 'k beding
Sluyt d'oogen eerst, en siet dan wat ick sing.
XI.
Hier is het eynd van alle Sigtbaarheen;
Hier is 't begin van 't Christen-ongemeen.
En salig hy, die blind is, arm, en doov!
Hier is 't begin van 't wonderbaar geloov.
XII.
Hier is der sielen vreugd in treuricheyd;
Haar lust in 't tomen van begeerlijckheyd;
Haar wil vernoegd in 't loochnen van haar wil;
En sy op 't sterckst, als 't hert sig neer set stil.Ga naar margenoot+
XIII.
Nu steeck ick willig beyd mijn oogen uyt
En sie maar door 't geloof: En volg 't geluyd
Van 't wigt, dat in de cribb my wijser wijst
De deugd in 't doen, dan diese in woorden prijst.
XIV.
O deugd! o Hemel-deugd! Verloochening!
Wat rees uw glansch ter steylste sonderling!
Als Godes Soon, om Adams doembaar saat
Verloochent 's Hemels Heerlijckheyd en staat.
XV.
Dat levens voorbeeld sal ons al het schoon,
Des werelds Rijckdom; Heerlijckheyd, en throon;
Des Vleesches lusten; eygen wille; en all
Verloochnen doen, dien Leeraar ten geval.
Wintermaand 1661. |
|