Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Jesus Loff. I. NU aan! Nu aan! Des werelds schonen blick, En glansch verby, wil ick Na Iesum gaan; Ick wil; Ick sal; Ick moet: Hy is mijn eenig Goed. Dat ons, dat ons, Geen pragt nog schatte' meer, Gunst, rust, lust, Staet en eer Van Iesu keer'. 't En can: 't en sal: 't en moet: Hy is ons eenig Goed. Ick tart de werld. Haar gunst is glas gelijck; Haar diere schatten slijck; Haar lusten walgelijck; Haar Staat ondragelijck, By Iesus Rijck. Die can: Die sal: Die moet Ons sijn het Hoogste Goed. II. O glansch! O glansch! Den aarden onsigtbaar, [pagina 123] [p. 123] Den Geesten Hemel-claar, Is Iesus ganscht: Hoe hoog! hoe hell! hoe schoon! Is 's Hemels diere Soon! Den straal, den straal Van dat oneyndig Ligt Verhelder ons gesigt; En sonder paal Is hoog, Is hell, Is schoon Maria's eygen soon. De Sonne-crans So herelijck niet en rijst: Geen schone Sterre-lijst, Geen luyster, diemen prijst In Gangis stenen; rijst Tot desen glansch: So hoog, Soo hell, Soo schoon, Is Gods verheve Soon. III. Liefelijck liefelijck Is Hy die watter leeft De liefelijckheden geeft; En vriendelijck Vol vreugd, Vol lust, Vol goed Is Iesus oversoet. Verstick verstickt Sy 't hert en sonde-schuld, En vrees van ongeduld; 'T is haast verquickt In Vreugt, In lust, In goed, Van Iesus oversoet. Toon Schepsels all Wat u den hemel liet, En wat bevallijck hiet, Mensch, Ligt, Beemd, frissche vlied, By Iesus is het niet: So lief getal In vreugd, In lust, In goed, Is Iesus over-soet. IV. Eeuwig heyl! eeuwig Heyl! Riep sig den Hemel moe, Want d'aarde treedt nu toe Ten Hemel steyl; Gods gunst, Gods hulp, Gods Beeld Ons Iesus mede-deelt. Wis het is, wis het is Vergeefs ons siel genaackt O Vyand! dus geraackt Uw toeleg mis; Gods gunst, Gods hulp, Gods Beeld [pagina 124] [p. 124] Gods Soon ons mede-deelt. Het vlammig sweerd Van Edens Engel wijckt; De lose slang beswijckt; Het siel-fenijn gelijckt Wel medicijn; en 't wijckt Nu al wat deert: Gods gunst, Gods heyl, Gods Beeld Gods eygen Sonen deelt. V. Eenig All! Eenig All! Dat ons alleene voegt, Dat ons alleen genoegt: Want in dit dal Ons lot, Ons loon, Ons leen Is Iesus ons alleen. Vlugge sin! vlugge sin! Dien altijd ongerust Iets ongenoten lust: Hier stut uw min; Ons roem, Ons rots, Ons rust Is Iesus onse lust. Trots' in dit dal Op 's menschen vriendlijckheyd; Der lusten soeticheyd; Der schatten weericheyd, Der Staaten Heerlijckheyd: Wy tarten 't al. Ons Lust, Ons Goud, Ons Croon Is Gods verheve Soon. 18. Ougstm. 1661. Vorige Volgende