Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Te singen als Wat derelijcker clagen, &c. siet pag.41.I.
EY! wijckt wat Hoge scholen!
Ik plagt met u te dolen,
En volgden uw geleyd:
Sulck weten (merck ick nu) is maar Onwetenheyd.
II.
Uw dubbel-sinnig twisten
Is tijd, en moeyte quisten:
Wie wert'er beter van?
Een nieuw-geboren suigeling my leren can.
III.
O Lammeren die suygen
Ik com mijn hoogmoed buygen,
En voor u nedrig staan:
't Wil niet na Leyden maar by u ter schole gaan.
IV.
Uw lacchen, end uw schreyen
Mijn lessen zijn; uw vleyen
Is Leeren sonder stem:
By welck de Woorde-pronck is Leren sonder clem.
V.
O! ongeveynsde! Slegte!
Als 't hongerig opregte
Hert tot sijn voedsel vliegt,
Wie twijfelt of gy 't meent? wie meent'er dat gy't liegt?
VI.
Gy kent geen ongelucken
| |
[pagina 92]
| |
Die ons in 't leven drucken:
Wat is 't dan dat gy schreyt?
Of werdt u melck, en met de melck uw lust ontseydt?
VII.
Daar comen volle borsten!
Wat happig, gratig dorsten
Is dat? Uw oogje vlamt,
Uw hertje springt, uw handje vat, uw voetje stampt.
VIII.
Wat is dat gulsig lecken?
Wat is dat trecke-becken?
Gy neemt het wel gewis:
Uw mond, hand, voet, heel lijf, 't suygt al wat aan u is.
IX.
Wel! laat gy los? waar henen?
En waarom weer aan 't weenen?
Wat deert u dertel kind?
Of ist om dat gy juyst niet sogs genoeg en vindt?
X.
Wat spoock heeft my betovert?
Wat vreemde lust verovert?
Dat ick in 't soecken van 't
Regt Voedsel van mijn ziel niet houd een kinder-trant?
XI.
Wis soo mijn ziel sig keerde
En van een kind dit leerde:
So maackt' een suygend Lam
My veel geleerder dan ick oyd van Leyden quam.
XII.
't Wil, Wigtje, met u schreyen,
't Wil lacchen, buygen, vleyen,
En in uw range staan,
'k Wil met u Niet sijn, en met u ten Hemel gaan.
|
|