Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijOock te singen als Psalm 38. Wilt in uwen toorn.
| |
[pagina 71]
| |
gevancknis slaackte,
Doen geraackte,
Zyon uyt de kluysteren.
II.
Wy, nog strax so diep gesegen,
Nu gestegen
Tot den top van Vryicheyd,
Als de weldaad sonne-claar was,
Of het waar was
Twijfelden van Vrolijckheyd.
III.
Waren als die 's nagts haar sorgen
Tot den morgen
Wiss'len in een ydel beeld,
Dat haar dromend vrolijck leven
Doet, en even
Met den slaap is uyt-gespeelt.
IV.
Strax met smerten over-rompelt,
Nu gedompelt
In een onbegrijplijck heyl
Raackten in die Zee d'ontsprongen
Mond en tongen
Met het driftig herte t'seyl.
V.
Mond en tongen boven maten
Wtgelaten,
Lachten in des Vyands deer:
Mond en tongen lof-gesprongen
Vrolijck songen,
Songen aan Iehovah d'eer.
| |
[pagina 72]
| |
Heyd'nen, die ons Godt wel noemen,
Maar sig roemen
In een Afgod sonder geest,
Als sy dus Iehovah sagen
Sijn Volck dragen
Riepen, schreeuwden all' bevreest,
VII.
Nu sien wy Iehova's wonder,
Die den donder
Maackt, en ordent dag en nagt!
Onbegrijpelijcke daden
Vol genaden
Doet den Hemel dit geslagt!
VIII.
Onbegrijpelijcke daden
Vol genaden
Waarlijck ons Iehovah doet!
Sulx den vyand, die soo trots scheen,
Onsen Rots-steen
Self verbaast erkennen moet.
IX.
Dog den kern van al die soetheyd,
's Heren Goedheyd
Siet sy niet, maar voelen wij:
Dies wy met verwonderingen
Iuychend singen
Boven haar verwagting bly,
X.
O Iehovah! 't herte danckbaar
Tot u gangbaar
Heffen wy in nieuw versoeck;
En uw gunsten versch bewesen,
Doen ons lesen
Groter in 't Genaden-boeck.
| |
[pagina 73]
| |
XI.
O Iehovah doet uw daden
Op die paden
Tot ons volle vryheyd gaan:
En, als stromen op de cruyden
Van het Suyden,
Sal dat onsen dorst verslaan.
XII.
't Sal so sijn! en al ons schreyen
Haast in reyen
Pijneloos verwisselt staan:
Even als die droevig sayen,
Als sy mayen
Met gejuych ten oogsten gaan.
XIII.
Ah! hoe wert het saat met clagen
Heen-gedragen!
Ah! hoe weentmen om de scha
Van het Cost'lijck graan in d'aarde,
Eer de waarde
Coren-scheut den grond ontgaat.
XIV.
Maar voor seker volgt het galmen
Op de halmen:
En die sayde treurig stom,
Comt in 't oogsten (verr' van clagen)
Schoven dragen
Comt al juychend wederom.
8, Lentemaant 1665. |
|