Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Singt als Prendete la: siet boven pag.29.I.
MYn Vader die mijn smerte siet,
Mijn herte siet,
Mijn hert gebiedt,
En al sijn grepen weet:
My dunckt, daar legt het neer,
Daar legt het nedrig neer,
En, dwaal ick, proeft het selve wis,
Of 't nog verheven is.
II.
Siet, Vader, of mijn oogen aan
Het hoge slaan,
En hoge staan?
Siet my gebogen gaan.
Mijn hert, mijn cleyn begrip,
Mijn oordeel is een stip,
Ten comt aan 't grondelose niet,
Dat het niet door en siet.
III.
Als ick u my genegen sie,
Uw wegen sie,
Verlegen bie
Ick u mijn dienst. En wie
Wie ben ick worm, of maad
(Seg ick) die uwen raad
't Geheym van uw gena-verbond
Soud peylen tot den grond?
IV.
Heb ick my niet in billijckheyd
| |
[pagina 75]
| |
Gewillicheyd,
En stilligheyd
Ootmoedig neergeleydt!
So nedrig als een kind,
So nedrig als een kind
Dat sig ten vollen vergenoegt
Als 't maar de Moeder mint.
V.
Een kindje dat maar suygen kan,
En buygen can,
En tuygen van
Sijn onlust met een traan:
En treckt men 't van de borst,
En treckt men etc.
t' Mag schreyen om des moeders raad
Maar noyt het twisten dorst.
VI.
So my Heer uw genade-stroom
Te stade coom;
Of spade coom;
Of sig van my vertreckt:
O! droevigen vertreck!
O! droevigen vertreck!
Nog sal mijn siele swijgen stil
Om dat het Vader wil.
VII.
O! Sienders, Priesters, Koningen,
Die woningen,
En kroningen
Hebt van Israels Heer.
Wagt verder op sijn gunst,
Wagt etc.
Want is sijn goedheyd grondeloos,
So is sy eyndeloos.
|
|