| |
G.
Galamathias.
Het galamathias is eene opeenstapeling van hooggezwollene woorden, zonder idee. - Er bestaan twee soorten van: het eenvoudige en dubbele galamathias. Het eenvoudige verstaat de schrijver, maar het publiek niet; - het dubbele verstaat de schrijver niet; maar het publiek ook niet.
| |
| |
| |
Garnizoen.
Is de eenige bezetting, welke door de dames bemind wordt. Wanneer een garnizoen uit-rukt, dan worden de dames door niets ver-rukt, dan wanneer een nieuw garnizoen binnen-rukt.
| |
Geboorte.
De geboorte van den mensch is het redeteeken (‘); de jeugd heeft het
uitroepingsteeken (!); het huwelijk het verbindings- of
scheidingsteeken (-); de ouderdom is eene gedachtestreep
(-); de dood een punt (.); de hoop op gene
zijde des grafs een vraag leeken (?). De ontwakende jongelingsjaren is het komma (,); iets later
komt het komma-punt (;). Het dubbelpunt (:) matigt zich in den regel de vrouw aan, want, in het huwelijk, heeft zij meestal het
woord; de paranthesis () de gierigaard. Getrouwde lieden
en advokaten hebben het teeken + (kruis en plus); de bedelaars het teeken 0 (nul); bankeroetiers en dichters het teeken - (minus)
gepacht. In de vriendschap en liefde
treft men dikwerf het deelteeken (:) aan, en gaat de deeling niet op, dan
ontstaat daardoor eene breuk, en meestal eene echte. Het
teeken van gelijkheid (=) is het teeken na den dood.
| |
Gedichten.
Gedichten zijn de klein-handel-artikelen der poëzij.
| |
Geest.
De vrouwen vreezen elken geest, behalve den geest van tegenspreken, omdat zij met denzelven opgevoed zijn.
| |
Geeuwen.
Zie: spoorweg.aant.
| |
Geld.
Geld is die klomp, welken onze lieve Heer aan nietsbeteekenende menschen hangt, om niet
| |
| |
geheel en al in zijne schepping verloren te gaan, zoo als een goede waard aan een' zekeren sleutel eenen zwaren kogel hangt; geld is een cijfer, dat slechts door nullen, die zich van zelven reeds achteraan plaatsen, groote waarde verkrijgt; geld is een metalen laarsafgietsel voor kleine lieden, om daardoor te doen gelooven, dat zij even groot zijn, als andere menschen; geld is eene schadeloosstelling, welke God een aantal menschen onder die voorwaarde geeft, dat zij zich niet vermeten zullen, iets van de wereldgoederen ‘verstand’ en ‘geest’ te nemen; geld is het accent grave op eene andere stomme e; geld zijn gouden tranen, die het noodlot aan den hals van een' man weent, die geen hart in den boezem draagt; geld is de metalen handgreep tot eene klok in het hart, die afgebroken is; geld is het openlijke aanplakbiljet van een hart: ‘hier is het bedelen verboden!’ Geld is de raadselachtige verklaring van een wezen, hetwelk zijn ik met de volgende woorden bepaalt: ‘Was ik niet, wat ik heb, dan zou ik niet hebben, wat ik ben.’ - Geld is het verstand der kooplieden en het bloed der Joden.
| |
Geleerde.
In het woord ‘geleerde’ ligt slechts het begrip, dat iemand veel geleerd is; maar niet, dat men iets geleerd heeft. Daarom zeggen de Franschen zeer eigenaardig, zoo ak alles, wat van dat volk overwaait, niet: les enseignés, maar: les savans; en de Engelschen niet ‘the taught ones,’ maar ‘the learned.’
| |
Gelukzoeker.
Een gelukzoeker is een mensch,
| |
| |
steeds gekleed in het groene jagtbuis der hoop, steeds op de jagt, nooit aan het doel, bestendig op den aanslag, maar zelden bij het treffen; steeds schotvaardig, in de streken der avanturiers rondstroopende, maar het wond van het geluk voor loutere speculatieboomen niet schuwende.
| |
Gemaaktheid.
Gemaaktheid is het klatergoud des gevoels, eene volmaakte uit- en inlegkaart. Gemaaktheid staat in verhouding tot gevoel, als de waanzinnigheid tot verstand. Onze jonge muzedames verrijken haar kunsttoilet zeer met de lucifers der gemaaktheid. Tot ons geluk is zij echter eene leugenaarster, men gelooft haar niet; zwemt zij in tranen, dan weten wij, dat het illuminatieglazen zijn, met welke op allerhoogst bevel zoo vrijwillig verlicht wordt, als vroeger de vrijwillige leening geschiedde, en danst zij van vreugde, dan zien wij, dat het eene bestudeerde eijerdans is; kortom, gemaaktheid is een mantel vol gaten, door welken wij alle bogchels en binnenvoeten klaar en duidelijk kunnen heenzien.
| |
Geneesheer.
Een geneesheer is, in den regel, een gestudeerd, en somwijlen ook een geïnspireerd man, bij voorbeeld: wonderdoctor, magnetiseur, die het beroep heeft, of het zich tot beroep maakt, voor de ligchamen der zieken met den dood te vechten. Hij doet, wat hij kan, of gelooft te kunnen; verordent, wat hij weet, of meent te weten; en vertrouwt op den lieven God en de kracht van tegenstand der menschelijke natuur, zoowel tegen den dood, als tegen zijne recepten, alhoewel voor beiden geen kruid ge- | |
| |
wassen is. Zijne adjudanten zijn: apothekers, badkuiphouders, scherpregters en oude vrouwen; zijne universeele middelen, wanneer de middelen uit de drie rijken der natuur niet genoeg zijn: water en .... wind.
| |
Geniaal.
Op dit artikel zullen wij leveren het paralel tusschen een' genialen mensch en een philister.
Philisters zijn van de genialen bijna zoo ligt te onderscheiden, als negers van de blanken. De philister is een rijke practicus, de geniale een droommensch. De philister vraagt bij elken stap: ‘Blijf ik wel op den ouden slenter weg?’ de geniale erkent geen weg; hij breekt de baan. De philister heeft geenen vriend; maar ook geenen vijand; hij heeft ‘hooggeschatte bekenden,’ die hem uitnoodigen; hij heeft geene vrouw, maar eene gemalin; hij heeft geene kinderen, maar philistertjens. De geniale heeft enkele vrienden, die zich voor hem laten doodslaan, verreweg meer vijanden, wie zijne overmagt knelt; of eene vrouw, aan wie hij met dweepende teederheid gehecht is; of, en dit ‘of’ is doorgaans een groot aantal, vrouwelijke bloemen, bij wie hij de rol van den vlinder speelt. De philister maakt zijnen eigen weg; God maakt dien voor den genialen mensch. De philister is somwijlen in het geheim geniaal; de geniale haatphilisterschap als dwangarbeid. De philister is het ideaal der zoogenaamde handelaren; de geniale dat der dames. De philister verzuimt nooit het etensuur; de geniale eet, als hij honger heeft, en drinkt, zelfs wanneer hij geenen dorst heeft. De philister
| |
| |
legt zoodanigerwijze de boeken voor het venster, dat de hnren ze zien kunnen; maakt nooit eene fout in den stijl, zeldzamer dan ooit een vernuftige zet, en lacht slechts over invallen, welke door personen gezegd worden, die invloed op zijne loopbaan kunnen hebben. Den genialen zijn de boeken hinderlijk; hij laat liever eene fout staan, dan dat hij naslaat; hij geeft het vernuft de voorkeur boven kennis, en lacht over elke grap, waar hem die ook opgedischt worde. Een philister met een' snorbaard, een geniale met schoone glacé-handschoenen, behooren tot het rijk der fabelen. Een philister schrijft zijne brieven af; een geniale schrijft door elkander, pêle-mêle, en vergeet doorgaans, wat het meest van belang is. Een philister begint nooit eenen brief, zonder stad en datum, weloverlegde titels van den te adresseren persoon, en frankeert slechts, wanneer er volstrekt niets anders opzit; een geniale vergeet den datum, of dateert van gister of morgen, slaat alle titels over, en frankeert altijd. Het huis van den philister is zeer netjens en gemakkelijk ingerigt; hij heeft doorgaans goede dienstboden, sluit om tien ure, en is er op gesteld dat alles vroeg opstaat; de geniale heeft zelden een huis, somtijds twee kamers, nog meer slechts eene kamer; hij doet meestal alles zelf, spreekt niet gaarne over huiselijkheid, gaat om een uur naar bed, of later, en kent de vreugde der morgenzon slechts van hooren zeggen. De philister ziet den genialen slechts over den schouder aan, alhoewel hij hçjn stil henijdt; de geniale
| |
| |
bemerkt den philister in het geheel niet, of geschiedt dit al, dan lacht hij hem uit. De philister wordt in het veertigste jaar zeer oud; de geniale doet in het zestigste nog kwaden-jongensstreken. De philister zorgt voor zijne gezondheid, leeft regelmatig en wordt hoog bejaard; de geniale handelt naar luimen en grillen; laat God een' goeden man blijven, en - wordt ook hoog bejaard. De philister sterft nooit zonder testament, de geniale testateert nooit; maar zijne nalatenschap heeft nog nooit aanleiding tot een proces gegeven; want zij was het nooit der moeite waardig. Voor de nakomelingen van den philister heeft de vader voorzien met posten en geld; voor de nakomelingen van den genialen ook de Vader.... die in den hemel troont!
| |
Geschiedenis.
Geschiedenissen zijn verdichtsels, welke kunstmatig geregeld en in boeken- en hoofdstukken-vorm bekend gemaakt worden. Eene onmetelijke schilderij, waarin bijna alles van buitengewone grootte is, behalve de deugd, en welke toch altijd nog grooter is, dan zij geschilderd wordt.
| |
Geslacht. (vrouwelijk)
Het vrouwelijke geslacht is het Ceylon der vernuften, waar de meest winstgevende paarlenvisscherij der geestige invallen plaats vindt.
| |
Gevoel.
Het gevoel is de morgengave der natuur aan haren bruidegom: den mensch; de toediener van alle genot; de kweeker van onze edelste vreugden; de zoete gezel op den bloemenroof in al de vijf werelddeelen van onze zintuigen.
| |
Ceweten.
Het geweten is de buitengewoon-ge- | |
| |
volmagtigde van eene buitenlandsche hooge magt, aan het hof van ons hart. Hij kent al de staatkundige betrekkingen, zelfs de teederste hofintrigues haarfijn; overal heeft hij de hand in het spel. Nu eens toont hij het heerlijke van eenen eeuwige vrede met zijnen heer, dan weder dreigt hij bepaaldelijk met interventie. Hij trekt zich wel somtijds, wanneer men hem niet in alles volgt, terug en zwijgt; - maar dan verlangt hij weder plotseling met zoo veel drifts gehoor, dat hem de monarch, al stond deze ook in het hemd, dadelijk ontvangen moet. Maar wanneer men hem volgt, dan blijft hij ons ook in het ongeluk bij, en wanneer dán reeds alle andere gezantschaps-hôtels gesloten zijn, en zijne tandenklapperende beenderige majesteit ons van onzen troon rukt, dan heeft hij ons een schoon rustbed in het rijk zijns Heeren bedongen.
| |
Gierigaard.
De gierigaard is eene vrouw, die met wellust ontvangt en met smarten baart.
| |
Gierigheid.
Gierigheid is de kettinghond der weldadigheid.
| |
Godgeleerdheid.
Godgeleerdheid is de wetenschap, welke voorstelt, wat wij over God en goddelijke dingen zouden mogen weten, wat en hoe de godsdienststichters zouden hebben kunnen leeren, en hoe dit leven een correctie- of krankzinnigenhuis is, maar dat aan gene zijde des grafs een bed der luiheid, of eene pijnbank zijn zal.
| |
Gordijn.
Vensterafvalhalfdonkermakendzonafwerendlinnenlap.
| |
Grammatica.
De grammatica is de logica der
| |
| |
woorden; eene wetenschap, welke volkomen geneigd is, den geest te boeijen en de verbeeldingskracht te kortwieken.
| |
Grammaticus.
Is eene soort pendant, wiens hoofd te gelijker tijd een overgroot woorden-arsenaal en eene ideeën-woestenij voorstelt.
| |
Gunsteling.
Gunstelingen zijn zonnewijzers; men vereert ze, zoo lang hen de zon der vorstengunst beschijnt, en let niet op hen, zoodra deze ondergegaan is.
|
|