Proeven van een humoristisch-satyriek woordenboek der zamenleving
(1845)–Izaak Jacob Lion– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
S.Salon des variétés.Tooneelsmaakgehoorengevoelenjongelui'sbeurzenbedervendinstituut. Een salon des variétés (een woord, dat door duport in Nederland het hurgerregt verkregen, en waardoor deze een' stoel in het koninklijk instituut verdiend heeft) is een gedramatiseerd koffijhuis, waar punsch met roulades, limonade met kooren, koffij en thee met afgeflensde Fransche fratsen verkocht wordt. Een salon des variétés is eene vinding, voortgesproten uit het genie van een Fransch amphibiaansch-exemplaar, dat half uit koffijhuishouders-, half uit lyrisch dichter-substantie zamengesteld is, en alleen bestaat, om den reeds op sterven liggenden smaak voor tooneel en het schoone en ware den algeheelen genadeslag te geven. Zulk een vijfenzeventigcentsgeestopwekkendspekstakelàlaDeucalionvoortbrengendemachine is het eldorado der leêgloopers, der lions, en naar minnarijen smachtende jongeheeren; de kanker in het vleesch van het uitterende nationale tooneel; het zinnebeeld der maatschappij, in zoo verre daar alles harlekinade, oppervlakkig, niet ingestudeerd, niet gekend, en niet gekuischt is; de stelselmatige school tot de totaal in de grondboring van goeden smaak en zuivere taal; de baarstoel van lafheden, zoutelooze woordspelingen, indecente intrigues, en onzin; de Bédouïnen-regtbank, waar in den blinde wordt getast, en de taal onzer vaderen bij elk woord een moord wordt aangedaan, daar de | |
[pagina 45]
| |
dictator der vaudeville-vertalers, den kamp in die huizen volhoudt, en zich evenzeer bemoeit, eene ellendige broddel taal te leveren, als de regisseurs hun best doen, die, door hunne eigene domheid, te verergeren; de in praktijk gebragte leer der lucht-perskracht, daar muzijk op woorden, en woorden op muzijk gemaakt worden, zonder dat iemand, die zijne vijf zinnen bij elkander heeft, er iets van begrijpt; de groote bedelslotcoupletfabriek, waarin op inhoud, versbouw, noch situatie gelet wordt, tenzij de stof slechts uit ‘bravo,’ ‘goedkeuring, ‘druk bezoek,’ salon des variétés,’ enz. besta; al speelt het stuk ook in gretry's tijden. - Ten slotte is Amsterdam voor de salons des variétés de renbaan voor Friesche harddraverspaarden. Het eene galoppeert, het andere harddraaft: beiden komen aan het doel, en winnen het geld van boeven in de kunst af. | |
Schoenpoetser.De schoenpoetsers (zonnebaders) zijn de dienstbare geesten van Amsterdam, die aan een' straathoek staan of zitten, doch altijd niet ver van eene destillatie-affaire. Hun karakter is voorkomend, zoodat zij u zelfs den schoenbank, nolens volens, voor de voeten plaatsen; zij zijn onbescheiden en standvastig vooral; want zij dragen alles met geduld, en vragen dan 20 of 25 cents. Zij munten uit door altijddurenden dorst, kolossale neiging tot luiheid, en eene onbegrensde onverschilligheid omtrent alles, wat in of om hen voorvalt. | |
[pagina 46]
| |
tuur; de vrijbrief der schepping, een passe-partout des levens, en een wissel, welke overal geäccepteerd wordt. | |
Spoorweg.Het kan hier ons oogmerk niet zijn, eene uitlegging te geven van iets, wat ieder weet, wat het is; maar wei, om op humoristisch-satyrieke wijze aan te toonen, van welken invloed de spoorweg-uitvinding op ons hedendaagsche leven geweest is. Volgt mij dus, lezer en lezeres! in deze beschouwing, en ik hoop, dat gij u deze weinige oogenblikken niet beklagen zult. Ik wil bewijzen, dat ons tegenwoordig leven slechts een spoorweg is, en door het geheele leven steeds een droom was, ook de spoorweg een droom is. Wij beginnen dus met de vraag: Wat zijn droomen? en antwoorden hierop: ‘Droomen zijn de locomotieven, die over de rails onzer verbeeldingskracht met bliksemsnelheid heenvliegen. En deze rails liggen overal, en de locomotief onzer droomen kan zwaaijen, zwenken, achteren voor-uitstoomen; want nu eens op de himmelaijahoogte der fortuin, waar de pracht en de | |
[pagina 47]
| |
wellust van mahomeds verblijf der houri's ons omringen, kan het flaauwe aanstooten van onzen slaapkameraad, of het gemiaauw eener serenadegevende kat, aan den locomotief der verbeeldingskracht eene achterwaartsche beweging geven, welke, als de beker, in schillers ballade, door de koene hand des graafs in den diepen afgrond geslingerd, u in den eigen oogenblik ooggetuige maakt van de ontzettende karrewij der dames Danaïden, en van ixions potheose-vuurwerk, waarbij alle vijftiende Junij's vuurwerken van van den brugh niets halen kunnen! Niet de voorwerpen en onderwerpen, welke ons bezig houden, zijn de steenkolen, welke dezen locomotief in beweging brengen. Neen! gelijk alle stoom slechts damp is, zoo zijn de ijdele menschen en de wakende droomen, de brandstoffen, die den droomlocomotief, met den stoom van ijdele droomen en slapende menschen, voorzien, die hem de arendsvlugt schenken, of de rigting van den duikerklok geven kan. Wie slechts eenmaal in zijn leven gedroomd heeft, zal de waarheid daarvan erkennen, en die nog nooit droomde, zal het nu kunnen doen, omdat ik over stoom zal spreken; en, in plaats van met stoom over stoom te spreken, een oud op non-activiteit staande trekschuitpaard bestijgen wil, om u, stap voor stap, langs den spoorweg te leiden, en bij alle stations eens eventjens aan te leggen. Tegenwoordig waakt men stoomende, en droomt men wakende. Is men van die waarheid alweder | |
[pagina 48]
| |
overtuigd, dan komt men van zelf op de vraag: Is dan tegenwoordig de wereld verkeerd, of was het vroeger de verkeerde wereld?.... Ik verzeker u, dat die vraag moeijelijk te beantwoorden is; want, even als vroeger, zijn ook nu nog de geleerden de verkeerden, de verliefden de dwazen, de domoors de rijken, de armen de met kinderen het meest gezegenden, de dikbuiken en dun-hoofden burgemeesters, enz., enz., enz. Daarentegen was vroeger kunst, wat nu gunst is; wetenschap, wat nu etenschap is: louter uitwerkselen van de verzachtende beschaving onzer eeuw. Één ding echter is harder en klinkender, ronder en scherper geworden, namelijk: de ouderwetsche held is in het scherper klinkende, en toch welsprekender geld veranderd; want in het geld zit de held onzer eeuw, en de held, die meestal op het geld zit, is niet altijd een held. Maar wat nu edel is, was vroeger ijdel; wat nu groot geacht wordt, was toen snood; en terwijl vroeger de dood brood gaf, geeft het tegenwoordige brood iemand den dood, uit loutere concurrentie. Vroeger was de inan een kardinaal messaphanti, die met de carmiolen Fransch kon spreken; nu bedankt u reeds de schoenpoetser met een gefranciseerd ‘merci!’ Tegenwoordig weet ieder over den Bijbel te spreken, en matigt zich het gezag aan, denzelven die uitlegging te geven, welke het meest met zijnen smaak strookt, zonder ooit den Bijbel in handen te hebben gehad, even als het kind, dat voor blindemannetjen speelt, iemand grijpt, en zonder | |
[pagina 49]
| |
te weten, wien hij gegrepen heeft, het regt meent te hebben, den blinddoek van zijne oogen te mogen werpen. Vroeger echter las ieder, op vastbepaalde uren, ernstig in den goeden ouden staten-randbijbel; zag er goed in, en zag nooit om, dan wanneer het blad omgekeerd moest worden, en was het altijd: ‘zoo de ouden bromden, piepten de jongen.’ Ziedaar eenige punten van verschil tusschen het werkelijke leven van den goeden ouden tijd en de hedendaagsche wereld. Dat verschil in de phantastieke wereld was echter nog veel grooter. De grootste dame, in poeder en hoepelrok bedolven, droomde hoogstens, als het uiterste bereikbare punt der menschelijke droomen, van een paar schoenen niet hooge roode hakken; van een' ridder, die hare kleur droeg, en ieder, omdat er niemand was, op leven en dood ter harer eere uitdaagde; of van eene bokaal Tokaijer wijn, door eene of andere kaartensibijl in even zoo vele minneëeden, als er droppels waren, veranderd, bezworen en betooverd. Maar nu, nu droomt het snoeperigste, het allerliefst à la Chinoise gekapte naaistertjen reeds van équipages, door vurige Isabellen getrokken; van comediën, bals en opera's; van schakingen, verlievingen, en liefdesverklaringen; van maan, zon ed sterren, die zij als de illimunatieglazen aanziet, ter eere harer schoonheid ontstoken; van watervallen, uitdroogingen, standbeelden; van rozen, hoedjens en volants; van bottientjens, zeebaden à la Rokin; van uitkijken, inkijken, omkijken, nakijken in de wereld, en van | |
[pagina 50]
| |
plombières. De stijf geparuikte diplomaat, en de ijzerkoud geharnaste ridder van vroegere dagen, droomden van actenstof en tournooistof, en heiden tegelijk van bloedplaccaten, van pennenen degen-strijd, en beiden hielden als de horizont hunner toekomst: de Bastille, het slot Loevenstein, den Tower, enz. Maar nu ... nu droomt niet alleen de ellendigste klerk, die ooit op een procureurs-kantoor hieroglyphische hanenpooten krabbelde, maar zelfs de diplomaat en krijgsman ... van goude paleizen, per-se, van ridders in-se, en van staatsraad-, hofraads- en allemansraads-titels. Waar vandaan toch zou, in onzen tijd, deze koene vlugt der droomen komen, geächte lezers en zeer waarde lezeressen! wanneer niet de hedendaagsche droom ons hedendaagsch leven gevolgd badde; dat is: van op een locomotief te gaan zitten, en ons, zoo doende, over alle zeven slooten te gelijk laten springen?.. Ja, de vlugt der droomen houdt steeds, met de vlugt van het leven, eene gelijke verhouding, in omgekeerde rede; en daar alles zoo vlugtig tegenwoordig in zijn werk gaat, dat men zelfs geen tijd meer beeft, op de vlugt gaan, zoo hebben ook wij eene vlugtige verhandeling willen schrijven, om u door die vlugt een' modernen stoom-droom te verschaffen. Men waakt alzoo stoomende en men droomt wakende. Het was dus geheel verkeerd gezegd, toen vroeger papa hippocrates zeide: Ars longa, vita brevis; want tegenwoordig is het leven | |
[pagina 51]
| |
lang en de kunst kort. Onder de vele middeltjens, reeds opgegeven in de werken, geschreven over de kunst, ‘om het menschelijke leven te verlengen,’ heb ik nog nooit den stoom gelezen, en toch mag men veilig zeggen, dat de stoom, meer dan alle korte kunst vermag, het leven verlengt. ‘Als men haspelt, kan men niet spinnen,’ is een oud grootmoederlijk spreekwoord, dat meestal op een' grommenden, grijnzenden toon aan den man gebragt werd, en met de verklaring, hoe de stoom het leven verlengt, in het naauwste verband staat. Ja, mijne geächte lezers en zeer waarde lezeressen! in het naauwste verband. ‘Als men haspelt, kan men niet spinnen,’ dat is: terwijl men spint, kan men niet haspelen; of, duidelijker gesproken, wanneer men iets in eene zeker bepaalde tijdruimte doet, dan kan men geen ander iets in diezelfde tijdruimte verrigten. Vroeger was het eend kunst, een lang span voor den wagen te hebben, tegenwoordig zit de kunst daarin, om iemand kort te brengen, waar hij wezen moet. Vroeger had iemand tot eene reis vier weken noodig, wat hij nu in één' dag doet, zoodat hij, van de 30 of 31 dagen van vroeger, tegenwoordig 29 of 30 langer leeft. Of hij ze beter leeft, is eene andere vraag? Laten we eens naauwkeuriger nagaan, hoeveel langer een mensch leeft, die tegenwoordig 70 jaren leeft, dan een mensch in de vorige eeuw?... De afstand van Amsterdam naar Haarlem is 2½ uur, en die afstand wordt in hoogstens 30 minuten afgelegd. De | |
[pagina 52]
| |
achttiende eeuw-man leefde dus 2½ uur, om naar Haarlem te komen; de negentiende eeuw-mensch daarentegen houdt daarvan 2 uren over, heeft dus nog 2 uren tot zijne dispositie, die hij dus werkelijk langer leven kan. Naar die berekening zouden wij elk achttiende eeuwsch-etmaal 120 uren leven; wat de som van 3600 uren of 150 dagen per maand zoude maken, en elk achttiende eeuwsch-jaar op 150 maanden, of 1800 dagen, negentiend - eeuwsch zoude brengen. Zoodoende zou een negentiende eeuwsche leeftijd van 70 oude jaren 126,000 dagen, of 10,500 maanden of 350 jaren zijn. Konden we nu nog de rabbinistische stelling positief bewijzen, dat er niet alleen van koning salomo's tijden af niets nieuws meer onder de zon was; maar dat mozes reeds alles geweten heeft, wat er geweten was, nu geweten is, en eens geweten zal worden, en bijgevolg ook het spoorwegstelsel in die tijden door den anti-diluviaanschen nieuwpost gepersifleerd moet geweest zijn, dan hadden wij ook daardoor den gordiaanschen knoop doorgehakt, omtrent den hoogen ouderdom van methusalem en van vele anderen zijner tijdgenooten. Dan zou methusalem cum sociis, misschien spoorwegjaren geleefd hebben! Om echter te bewijzen, dat het leven inderdaad door den stoom zoo lang gemaakt is, dienen wij vooraf te bewijzen, dat alles, wat met, in en om ons heen is, met stoom komt, passeert en verdwijnt: daar wij anders veel tekort zouden komen, en, in het prilste van onze | |
[pagina 53]
| |
jaren, reeds aan het eindjen van de wereld zouden staan. Gaan wij slechts vlugtig na de hedendaagsche geboorte, opvoeding, liefde, huwelijking en sterven van den mensch; de handel, nijverheid, kunsten en wetenschappen der hedendaagsche wereld; verder de entre-actes van het leven: slapen, gapen, en niezen, en ten laatste dat alles voort laten stoomen door den stoomsleper à la rénaissance van het jaar 4 4; dan geloof ik, dat wij, om klaar te komen met alles, wat wij te doen hebben, genoodzaakt zullen wezen, meer paardenkracht bij den stoom, en meer stoom achter onze krachten te zetten.Maar, waarde lezers en zeer lieve lezeressen!... maar misschien zijn de krachten van uw geduld reeds verstoomd, en schijnt u mijne rede, in de tegenwoordige eeuw van redeloosheid en looze redenen, eene geheele eeuw te duren. Voorwaar, ik zou haast vermoeden, dat gij het reeds ver moede zijt, mij langer te lezen; althans naar uwlieder onophoudelijk geeuwen te oordeelen. Elk ander beleefd mensch ter wereld zou nu aan zijn manuscript een einde maken, en heengaan; maar van den humorist hebt gij dit niet te verwachten. Alles is hem, alles is zijn buit; want zelfs het geeuwen van zijne toehoorders, of lezers kan hem dienen, om zijne praatzucht te regtvaardigen, en met verschen moed en nieuwen ijver van voren af aan te beginnen; want daar professor hoffmann zegt: ‘zoo lang men geeuwt, hoort men niet,’ zoo zou ik niet weten, | |
[pagina 54]
| |
hoe ons beiderzijds een onschuldiger genoegen te verschaffen?.... U door mijn schrijven aan het geeuwen te houden, en daardoor tevens de ooren te stoppen; en mij het zaligmakend schrijvers-gevoel te schenken, mij zelven, niet alleen gedrukt, maar ook gehoord te zien! Wij beginnen alzoo van het begin; dat is: van de stoomgeboorte der hedendaagsche menschen! - Waar zijn die duizend, en nogmaals duizend kleine voorzorgen, inachtnemingen, voorbehoedmiddelen, die millioenen echtelijke ‘maars,’ ‘indiens’ en ‘wanneers,’ vroeger in gebruik, in toepassing gebragt en toegediend, als de lieve vrouw van een' lieven man in de groote tranenkom der aarde een' nieuw-geboren droppel zou laten vallen? Ja, mijne geächte lezers en zeer waarde lezeressen! wat is de mensch anders, dan een gepersonifiëerde monstertraan, zoo als er hij de laatste roemruchtige citadel-belegering een monstermortier geweest is? Hij schreit, als hij geboren wordt; hij schreit, als hij sterft; hij schreit bij zijne smart, en hij schreit hij zijne grootste vreugde. Want men noemt hardvochtig hem of haar, die niet op den oogenblik hunner echtsvereeniging schreijen, niettegenstaande zulk een oogenhlik voor den gelukkigsten in het geheele leven gehouden wordt. Of zou het doorgaans het niet te onderdrukken voorgevoel van een jammerlijk ongeluk zijn, dat ons, als een citroenperser, hij zulke gelegenheden, eene goede portie onzer tranen-substantie uitperst, en alleen, door de oogenblikkelijke men- | |
[pagina 55]
| |
ging van het eau sucreé der omstandigheden, tot eene drinkbare limonade gemaakt kan worden? Was gister avond nog mevrouw B. in den schouwburg; dansde mejufvrouw A. een galop à la Strauss; heden morgen lezen wij met verbazing in het handelsblad, dat beiden voorspoedig van eenen zoon, of van eene dochter bevallen zijn. Ja, de menschen worden tegenwoordig geboren, even als men een uitnoodigingsbilletjen tot een diner en ville schrijft, met het gewoonlijk in spoed daaronder. En om op onzen traan terug te komen: in het ooghoekjen, waar die mensch-traan geboren wordt, schreit alweder alles en een ieder. De kleine traan, als introductie tot zijnen levenslangen traanweg; de vader uit benaauwdheid, over den hem opgelegden last; de moeder uit spijt, dat, na drie weken hoogstens, al hare grillen, al hare vreemde smaak-preludiën, al hare van geld en geduld-brekerijen zwangere negen-maanden afgeloopen zullen zijn; en de baker schreit, om haar fatsoen te houden. Daar is dan eindelijk de traan, in den schaapslederband van een klein mensch-exemplaartjen gebonden, geboren, en nu valt hij uit het kraambed, door de wieg, over de school, in het leven heen, op een spoor van korte eindeloosheid en van eindelooze kortheid. Hij stoomt door het melkstation met ongehoorde snelheid heen; want het is reeds veel, wanneer een miniatuur-mensch tegenwoordig zich met het moederlijke voedsel voor 4, 5 of 6 maanden tevreden stelt, waartoe vroeger 1½, ja | |
[pagina 56]
| |
jaren en nog meer gebruikt werd. O! wat is zoeter, dan de melk, gezogen uit de liefde-ademende, liefde-opborrelende borst eener moeder! Ja, de bitterheid van het tegenwoordige geslacht komt daar zeker vandaan, dat het, als kind, niet lang genoeg aan de zoete melk zich verkwikt, en zoete sappen zich vergadert! Het twee- en driejarig kind is reeds gekapt, als eene madame de maintenon, of eene madémoiselle d'elbeuf; wij zien niet meer het krullekopjen der ouden in natura; neen, wij zien de oude natuur gekrullekopt door papillot, frisuurijzer en kindermeidkunstjens, hoogstens in natura (artis magistra). Het elf- of twaalfjarige meisjen heeft het haar reeds opgebonden; wat trouwens dan ook de eenigste omstandigheid is, welke u het regt zou kunnen geven, van eens te zeggen: ‘Zie! dit meisjen had reeds zeer vroeg een gebonden hoofd!’ De tienjarige knaap is gemackintoscht, gepaletoot, en hij rent door dik en dun, over asphalt, spoor, en straatsteenen heen, hoog gehakt, stevig gesouspiéed, en met afgeslagen boorden. Het is waarlijk wonderlijk, wanneer men nagaat, hoe eene nietige zaak van de groote wereld eene geheele omwenteling in de eigenlijke, zeer kleine wereld te weeg kan brengen, en hoe dus de mode, van een halsboordjen af- en om en neder te slaan, genoegzaam was, om in sommige zaken des levens de geheele wereld diezelfde termen te doen aannemen. Zonder omslag slaat men al uwe geregte hoop op eene door u verdiende plaats neder, om den achter-kleinzoon van een | |
[pagina 57]
| |
moederlijke neefs-vrouws-kind niet af te slaan. En toch, alhoewel men zóó afslaat, is men angstvallig bevreesd voor het afslaan van eene of andere wraakzucht - kriewelende vuist, en maakt men liever veel omslag, door buigen, strijken, neigen en plooijen, dan ruiterlijk door de zure zaak heen te slaan. Is het voorstel eens ministers op de eene zijde afgeslagen geworden, dan slaat hij naar de andere zijde over, en doet, door het gewigt van ridderkruisen, diploma's en bedieningen, de door integriteit te blaauw gestijfde zijde omslaan, gelijk een al te stijve boord voor den heeten waterdamp zijne regtheid verliest. Is, op de levenszee, het bootjen eens bedriegers door den golfslag van de regtvaardige zijde half omgeslagen geworden, dan slaat hij, behendig de andere zijde terug, door over den regtopstaanden kant met geweld heen te buigen, en dan heet het: ‘die man heeft er zich met moed en roem door heengeslagen.’ En dit alles, en nog veel meer, geachte lezers en zeer waarde lezeressen! kan ons het omslaan van een halsboordjen leeren! Doch gaan wij verder!... tien jaren oud, dan zijn reeds cornelius nepos, voltaire, schiller en byron, in homoëpathische portiën,. door het genie van den knaap ingeslikt; terwijl op denzelfden leeftijd bij het meisjen, het huis Lauernesse, de Jood, wedeler's geheimen van den Echt, de Toiletspiegel en nog vele andere degelijke lectuur alles vergeten is, behalve datgene, wat zij nooit had moeten weten. Knaap en meisjen! | |
[pagina 58]
| |
Die woorden zijn wel in het Woordenboek der Zamenleving weggeschrapt! Zestien jaren de bruid, vier weken later getrouwd, zeventien reeds moeder, vijfentwintig oud, vijfendertig grootmoeder! Zestien jaren een post, achttien jaren ridder, tweeëntwintig staatsraad, dertig minister, veertig jaren emeritus!... Ziedaar ons hedendaagsche leven! Het meisjen, dat op haar zestiende jaar niet trouwt, de knaap, die op zijn zestiende jaar geen' post heeft, trouwt nooit, en krijgt nooit een post!.... Vijfendertig is de laatste tolboom van het vrouwelijke - veertig van het mannelijke leven! Wat het menschelijk leven betreft, dat bestaat vóór de zestien jaren... na de zestien tot 35 of 40 jaren, hebben vrouw evenmin als man den tijd, als mensch te leven, en van de 35 tot 40 jaren hebben zij het menschelijk leven doorgeleefd, en leven een stoom-leven. Van dáár, dat wij zoo zeldzaam menschen zijn, en menschen ontmoeten. Terwijl wij het zijn, begrijpen wij het niet; want wij zijn dan nog te jong, te dartel daartoe; - terwijl wij het begrijpen kunnen, zijn wij het niet;... en als wij het zijn willen ... kunnen wij het niet meer zijn!... En de liefde?... Zoo ooit iets stoom was, dan is het de liefde; zoo ooit iets met stoom kwam, dan is het de liefde, en zoo ook iets met stoom verdween, dan is het de liefde! cythèra wordt niet meer uit het schuim der zee geboren, en evenmin verschijnt zij aan het oog des stervelings in eene schelp, omdarteld door den minnegod cupido. Zij wordt tegenwoordig uit den razen- | |
[pagina 59]
| |
den, zilveren stoomdamp geboren, en stoomt in, door en uit het hart, gezeten als de conducteur van een' stoomsleper, op welken een zwartberookte Engelschman als CUPIDO fungeert. In vorige dagen vroeg de vijfentwintigjarige knaap den vader, of het hem geoorloofd ware, te beminnen; en de twintigjarige maagd lispelde, beschroomd en met den blos der schaamte op de ongerepte koontjens, de moeder in het oor: ‘Moeder! ik weet het niet; maar er tikt me dáár iets in het hart;... mijn boezem klopt me zoo hoog, als ik leendert zie, en met leendert spreek, en met leendert wandel. Och, moeder! wat zou dat toch wel wezen?’ Maar nu trekkebekken de vijfjarige isidore en de zesjarige nannette reeds onder, de schoolbank, terwijl de meester zich omkeert, en zij quasi een grifjen zoeken. Wat doen zij?... glimlagchende zal de verrukte moeder u antwoorden; ‘Och, de kinderen, zij vrijen met elkander! wie weet, wat er nog gebeuren kan!’ In vorige dagen ging er een jaar mede heen, voor en aleer de jongeling het oog regt degelijk op het meisjen durfde vestigen; dan nóg een jaar, voor en aleer de verliefde zucht, hoorbaar, aan des jongelings borst ontsnapte en het oor des meisjens bereikte; nóg verliepen er twee of drie volle jaren, voor en aleer de jongeling het meisjen genoegzaam genaderd was, om hare hand te vatten, die krampachtig in zijne hand of tegen zijn hart te drukken, en haar de eerste kus der heilige liefde te geven, op haren mond het zegel der volhardende liefde te drukken. Destijds was | |
[pagina 60]
| |
het begin der geopenbaarde liefde reeds eene beproefde liefde,... tegenwoordig is de geproefde liefde.... eene der geheele wereld zigtbaar openbaarde liefde!!! Nu heeft de jongeling slechts noodig, om in den schouwburg, de danszaal, of op het bal, een' gewapenden blik door den verrekijker op het meisjen te slaan... en paf!... de liefde stoomt in zijn hart!... doet alles koken, zieden... maakt alle oneffenheden vlak... alle rotsen tot weiland... en alle bloed tot stoom. Maar een zelfde blik, op een ander meisjen, waarvan het haar bevalliger gekapt is, wier boezem hooger en sneller door den stoom der hartstogten in beweging gebragt wordt, of meestal, wier raderen van goud of zilver zijn, terwijl die van het eersten meisjen slechts koper waren!... En paf.... de eerste liefde stoomt weder uit het hart... en eene andere liefde vliegt er dreunende in, met een trein van ha! schoon! heerlijk! charmant!... goud!... zilver! ... boezem!... voet!... oog!... achter zich heen!!... En de liefde van het meisjen!... Ach!... Is des jongelings hart tegenwoordig stoom, dan is voorzeker en ontegenzeggelijk het geheele wezen van het meisjen een volmaakte stoomsleper!.... Hare voetjens en handjens zijn de raderen, die ligt over den grond, en ligt over het papier zweven, op beiden slechts eenen ligten indruk, maar eenen scherpen schok achterlaten. Hare oogen zijn de ovens, die den stoom in het gemoed des jongelings doen koken, razen en zieden. Haar mond... de wagen, waaruit de brandstof komt, | |
[pagina 61]
| |
welke, als eene vonk in een' buskruidwagen geworpen, alles in lichte laaije vlam zet, en de eerste diligence (den meest geliefkoosden jongeling), met duizelende snelheid, met onoverdachte razernij achter zich nasleept. Twintig stations kent het meisjen op één dag, dat is: twintig malen rust zij uit, neemt versche brandstof in, en dikwerf ook neemt zij eene vreemde diligence achter zich!... Wat wonder, dat er, heden ten dage, zoo vele huwelijks-stoomslepers ledig loopen, daar één stoomsleper zoo vele wagens tegelijk kan trekken! Wat wonder, dat er, heden ten dage, zoo vele huwelijks-stoomslepers springen, door al te groote zucht naar spoed, of door het tegen elkander botsen van stoomslepers, daar zelden de mannelijke trein tegenwoordig afwacht, totdat er een goed geschikte stoomsleper zich op hun spoor aansluit.... en de stoomslepers-zelven zich zóó in de wielen rijden?!! En diezelfde spoorwegvaart houden, in onze dagen, de handel, de nijverheid, de kunsten en de wetenschappen. De handel stoomt naar den duivel; de duivel stoomt in de nijverheid, en de nijverheid stoomt met de kunst, de gunst der groote heeren achterna. Zoo ik reeds beweerde, is de kunst heden ten dage kort, en niet alleen kort; maar ook negatief. Want van laken china'sappelen, van china'sappelen oranjelintjens te maken; met geld door de wereld te komen; en voor een held door te gaan, wanneer men den moed bezit, des avonds na elf uren den pont des amou- | |
[pagina 62]
| |
reux alleen te passeren, kan tegenwoordig geene kunst meer heeten. Maar met geen geld rijk te schijnen; zonder edel te zijn van adel te worden; knollen voor citroenen te verkoopen; niet beleefd te zijn en toch geleefd te hebben; vrij te heeten en onvrij te zijn; onafhankelijk te schijnen, terwijl het ridderlintjen uit het knoopsgat van een' rijken rok afhangt..., ziedaar de hedendaagsche kunsten, welke beoefend, met stoom heoefend, en met stoom bereikt worden! Wat de wetenschap betreft, alle wetenschap is volstrektelijk alles etenschap tegenwoordig!.... Men wil alles weten, om daardoor te kunnen eten, en men wil alles eten, om van alles den regten smaak en inhoud te weten. De theses der moderne philosophie liggen in eene echte schildpadsoep, een biefsteck, en een glas champagne mousseux! Die deze drie stoffelijke dingen tot zijn gebruik kan hebben, heeft alle onstoffelijkheid der philosophie binnengeslikt!.... De eene of andere geleerde vergadering stoomt naar Haarlem, eet en drinkt in den Hout, te Zomerzorg of Zandvoort, en het geduldige rail-publiek, waarover de stoom-vergadering henendreunt, ontvangt later voor zijn klinkend geld een uitgebreid verslag, over de wetenschap, behandeld in de jaarlijksche bijeenkomst van antiphilosophische, maag-poëtische etenschap! Wat wonder! wanneer op sommigen onzer hoogescholen geene metaphysica meer gedoceerd worden?... Men dringt tegenwoordig slechts in de wetenschap door tot op de | |
[pagina 63]
| |
hoogte onder den neus; wat boven uw neus zich bevindt is onstoffelijk, behoort tot de metaphysica, en is nutteloos!... De metaphysica is dus voor het hedendaagsche leven te veel uiteengezet geworden, om te kunnen dienen, in eene eeuw, waar zoo veel verzet, alles achteruitgezet, en het meeste binnengezet wordt!... En zoo heb ik, geachte lezers en zeer waarde lezeressen! u allen, naar mij dunkt, beknoptelijk den geheelen trein onzes stoomlevens geschetst, en blijft mij nu nog over, u het jaar 1844 als de stoomsleper van dien trein voor te stellen, en, als de kettingen, die dezen trein onderling verbinden, de zoo door mij genoemde entre-actes van het leven, waartoe ik breng: het slapen, geeuwen en niezen. Elk jaar is een stoomsleper, elke maand eene spoorweglinie, elke week een hoofdstation, en elke dag eene rustplaats, tot het innemen van water en steenkolen. Op den weg, dien elk dezer stoomslepers met ons aflegt, ontmoeten wij alles; veel, oneindige malen meer, dan onze overgrootvaders in hun geheele levensreis ontmoetteden. Van daar, dat ik regt had, te zeggen, dat het leven door den stoom langer gemaakt is. Wij zagen, als de duif, die eene beurstijding van London overbrengt, den keizer aller Russen door Europa vliegen, even nederstrijken en terugvliegen, en zagen wij hem daarbij den tijd hebben, eenen stoomblik op hooge verdiensten te slaan; want hij schenkt 100,000 dukaten als eene fooi, en slaat velen tot ridders, wien deze slag reeds te hard | |
[pagina 64]
| |
voor hunne teedere gemoedsgesteldheid was. Wij steigen van de onderwereld naar de bovenwereld, en omgekeerd; want straks nog aan den gapenden afgrond van staatsbankroet en geldeloosheid, zien wij ons, als over eene gierbrug, in ééne oogwenk, daarover heen geslingerd, en voor het gouden tooverpaleis van Zernaïde in de duizend en één nacht staan! Alles toovert, met duizelende vaart, onze oogen voorbij. Het verbaze niemand de koude weêrsgesteldheid van den verloopen zomer! Want wie waarborgt mij, dat niet onze stoomsleper 1844 ons niet in Groenland overgebragt heeft... of ons in Italië deed ontbijten, aan den Missisippi deed middagmalen... en ons met den Westindischen regentijd des avonds bevochtigen liet. Trekt uwe schouders niet op, geächte lezers en zeer waarde lezeressen! Men heeft nooit voor iets mogen zweren, maar nu.... nu het allerminste nog. Wij ineenen allen in Amsterdam te zijn aan den IJstroom; wie weet, of wij niet tegenwoordig in het Amsterdam wonen, dat in de IJszee tusschen Groenland en Spitsbergen ligt?... De koude harten van velen, de stijve beurzen van enkelen, en de verstijfden van de meesten pleiten daarvoor ten hoogste! En nu een enkel woordjen nog over de entre-actes onzes levens! De slaap is de ketting, die ons aan het waken verbindt, niettegenstaande er zeer vele treinen met reizigers zijn, van welke men zou kunnen zeggen: dat het leven de ketting is, die hen aan den slaap verbindt. | |
[pagina 65]
| |
Het niezen is tegenwoordig eene zeer verkorte stoomketen aan onzen levenstrein. Wie heeft niet eens in zijn leven opgemerkt, hoe bedaard een oud man van den goeden ouden tijd vooraf zijnen neus, zijne oogen en zijnen mond in duizend plooijen en bogten buigt en wringt... daarna eens of tweemalen diep ademhaalt... het hoofd statig voorover buigt... de hand voor zijn' neus, als een parasol plaatst... en dan een lang gerekt... hats... zaaa!... niest?... Maar nu niest men om een haverklap. Eer gij er om denkt, is eene niezing geboren, is eene niezing ad patres gegaan. En hoe komt dit? Dat komt, naardien de prises snuif, welke ons door onze vrienden aangeboden worden, tegenwoordig zoo scherp prikkelen, dat iemand hooren en zien vergaat, en een elk niest, zonder een ouderwetsch ‘wel bekome het u!’ meer af te wachten, te meer, daar die prises u meestal als een antidotum tot die spreuk toegediend worden. O! gelooft mij... het niezen is eene gewigtige acte in ons hedendaagsche leven! Er wordt zoo menigmaal geniesd, om een antwoord te besparen; zoo menigmaal geniesd, om de oproerige stem van het hart te overniezen; zoo menigmaal geniesd, om de bede van uwen medenmensch niet te hooren!... ‘Wel bekome het u!’ Het geeuwen is eene niet minder gewigtige entre-acte. Men geeuwt, als men niet geven wil; men geeuwt, als een ander: o wee! schreeuwt; men geeuwt, als men slaap heeft, en men slaapt meestal reeds, als men geeuwt. Verder geeuwt | |
[pagina 66]
| |
men zóó regt pleizierig, terwijl iemand iets leest, of vóórleest; en daar ik met den geest des tijds gaarne medestoom, en derhalve mijn best moet zien te doen, om het ieder zoo zuur mogelijk te maken, en ieder in zijn genoegen te dwarsboomen; zoo wil ik u, mijne aandachtige lezers en zeer geduldige lezeressen! dat onschuldige pleizier van te geeuwen, en nogmaals te geeuwen ontnemen... en mijne voorlezing sluiten! Van den anderen kant, geloof ik, is dit besluit het eenigste genoegen, dat ooit eene voorlezing in het verschiet gehad heeft.Ga naar voetnoot(*). | |
|