Allereerst zijn volumereeksen van verschillende typen van milieuvervuiling opgesteld. Hierbij zijn, in navolging van wat het Centraal Bureau van de Statistiek doet, verscheidene milieuthema's behandeld, te weten het broeikaseffect, de verzuring, de mestoverschotten en de afvalproblematiek. Cijferreeksen omtrent het broeikaseffect en de verzuring werden opgesteld door de uitstoot van giftige gassen die voor deze milieuproblemen verantwoordelijk zijn, te kwantificeren. Voor het broeikaseffect gaat het primair om kooldioxide (CO2), voor de verzuring met name om zwaveldioxide (SO2) en natriumoxides (NOx). In navolging van hetgeen gebruikelijk is, zijn cijferreeksen betreffende de uitstoot van deze giftige stoffen (zogenaamde emissiereeksen) berekend aan de hand van het energieverbruik. Gegevens met betrekking tot de energieconsumptie zijn uitgesplitst naar type energiedrager (steenkolen, aardolie, aardgas en elektriciteit) en naar sector van verbruik (landbouw, industrie, nutsbedrijven, transport, huishoudens en overige). Deze gegevens konden worden ontleend aan energiestatistieken van het CBS. De reeksen met betrekking tot de verschillende vormen van energieverbruik zijn vervolgens vermenigvuldigd met emissiefactoren, ofwel omrekeningsfactoren waarmee kan worden berekend hoeveel giftig gas (CO2, SO2 of NOx) er bij de verbranding van fossiele brandstoffen vrijkomt. Hierbij is expliciet rekening gehouden met het feit wat voor type brandstof, in welke sector van de economie is verbrand. Deze procedure is gevolgd om recht te doen aan de verschillen in vervuilingsintensiteit die er bestaan tussen de diverse vormen van energieverbranding. Op grond van omrekeningsfactoren die zijn ontleend aan de nationale rekeningen van Nederland, zijn de reeksen omtrent de uitstoot van verschillende gassen gewogen
tot totaalreeksen betreffende het broeikaseffect en de verzuring. Het vermestingsprobleem is met behulp van landbouwstatistieken van het CBS berekend, de reeks met betrekking tot de vermesting is evenals die voor de bovengenoemde milieuproblemen geheel conform de NAMEA (National Accounting Matrix for Environmental Accounting) van het CBS berekend. Historische reeksen met betrekking tot afval (zowel huishoudelijk afval als industrieel afval) zijn slechts voor de meest recente periode beschikbaar.
Voor eerdere periodes (vóór circa 1970) is ervan uitgegaan dat de groei van de afvalberg gelijk is opgelopen met de ontwikkeling van de industriële productie en van de consumptie door gezinshuishoudens. Bij de berekeningen is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van officiële cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor de periode 1800-1913 is geput uit de historische nationale rekeningen, zoals deze zijn gepubliceerd door Jan Pieter Smits, Edwin Horlings en Jan Luiten van Zanden in Dutch GNP and its components, 1800-1913 (Groningen Growth and Development Centre, Rijksuniversiteit Groningen 2000).
Nadat indexreeksen met betrekking tot de milieuschade voor de diverse ecologische problemen zijn opgesteld, zijn deze deelreeksen gewogen tot één totaalindex voor milieuschade. Hierbij doet zich uiteraard het probleem voor hoe zwaar we de diverse milieuproblemen laten wegen. Bij de wegingsprocedure is ervan uitgegaan dat de problemen die door de samenleving als het meest ernstig worden beschouwd, het zwaarst dienen te wegen. Informatie hieromtrent is aan de diverse versies van het nationaal milieu beleidsplan ontleend, waarin staat aangegeven welke kosten worden gemaakt om de hier genoemde milieuproblemen te lijf te gaan. Deze kosten zijn als wegingsfactoren gebruikt, ervan uitgaande dat de prioritering die de overheid stelt aan de terugdringing van de verschillende vormen van milieuvervuiling, een goede weerspiegeling is van de ‘milieuvraag’ die in de samenleving bestaat. Ten slotte is de aldus berekende totaalindex van milieuschade afgezet tegen een duurzaamheidsnorm, ofwel een grens die niet overschreden dient te worden omdat anders de duurzaamheid van economische groei in het geding komt en de natuurlijke leefomgeving op een onverantwoorde wijze wordt aangetast.
Uiteraard is ook de vaststelling van een duurzaamheidsnorm een moeizame zaak gezien de verschillende definities die er van dit begrip worden gegeven. Ook hier is ervoor gekozen om de normen zoals die in het nationaal milieu beleidsplan zijn geformuleerd als uitgangspunt te nemen. Er kan immers worden verondersteld dat deze door de overheid gestelde normen een redelijke weerspiegeling vormen van wat in de samenleving aan ideeën omtrent duurzaamheid leeft. Door de historische reeks van de totale milieuschade te relateren aan de duurzaamheidsnorm (zie grafiek 8.3) kan worden nagegaan op welk moment de milieuschade de duurzaamheidnorm overschreed. Vanaf dat moment - aan het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw - ging economische groei als gevolg van de toenemende milieuschade gepaard met een afname van het economisch welzijn.
De laatste stap in de berekening vormt het toekennen van een prijs aan de milieuschade. Alleen indien we de kosten van milieuschade in beeld kunnen brengen, is het mogelijk deze schade als een percentage van het bruto binnenlands product uit te drukken. Dit deel van de berekening is natuurlijk het moeilijkste, aangezien het milieu niet een normaal product is dat op de markt wordt verhandeld en waar op de vrije markt een prijs wordt bepaald. Toch is het mogelijk om via een omweg een schaduwprijs te achterhalen. Alweer via het nationaal milieu beleidsplan weten we welke kosten er moeten worden gemaakt om het huidige niveau van milieuvervuiling terug te brengen tot de duurzaamheidsnorm. Daarnaast weten we in welke periode (namelijk vanaf het begin van de jaren vijftig) de huidige milieuproblematiek is ontstaan. Het totaalbedrag aan milieuschade in het eindjaar kan dan ook worden teruggeboekt naar de voorliggende jaren waarin de schade is opgebouwd. Aangezien de volumeschattingen van milieuschade naar de diverse sectoren van de economie zijn uitgesplitst, kan worden nagegaan welke sectoren van het economisch leven voor de ontstane milieuproblemen verantwoordelijk zijn. Hierdoor kan pas echt een goede kosten-batenanalyse van het economisch groeiproces worden gegeven.