Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI
(1995)–M.S.C. Bakker, E. Homburg, Dick van Lente, H.W. Lintsen, J.W. Schot, G.P.J. Verbong– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en samenleving
[pagina 86]
| |
Paul van Vlissingen (1797-1876)Aan de geschiedenis van de Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen - een van de twee belangrijkste machinefabrieken in Nederland vòòr 1850 - is onlosmakelijk de naam van Paul van Vlissingen verbonden. Dat is in zoverre merkwaardig, aangezien hij noch een technische opleiding had genoten, noch een speciale belangstelling voor de techniek of de werktuigbouwkunde had. De vader van Paul van Vlissingen was koopman te Amsterdam, zijn grootvader was eigenaar van een kalkbranderij annex steenbakkerij te Utrecht. De handelszaken van zijn vader gingen ten onder in de tijd van de Franse overheersing, waarna kort daarop de vader overleed. Twee jaar na de dood van zijn vader, in 1815, vinden we Paul van Vlissingen in Den Haag waar hij in dienst van het Departement van Oorlog opklimt van tweede klerk tot assistentboekhouder. Na vier jaar hier gewerkt te hebben vertrekt hij naar Indië, nog maar 21 jaar oud. Daar wordt hij in 1821 benoemd tot tweede assistent-resident van Soerakarta en maakt als zodanig een studie van de inlandse taal, zeden en gewoonten. Daarbij ontwikkelt hij een systeem om de Javaanse taal in een beperkt aantal karakters in druk weer te geven. Van 1822 tot 1824 werden deze naar zijn aanwijzingen vervaardigd bij de lettergieterij van Enschede. Voor dit werk ontving Paul van Vlissingen in 1825 de onderscheiding van Ridder der orde van de Nederlandse Leeuw. Paul van Vlissingen was toen inmiddels al weer enkele jaren terug in Nederland, waar hij zich aanvankelijk onder meer bezighield met een wijnhandel, samen met een broer. Rond 1820 hadden de eerste Engelse stoomboten de Nederlandse zeehavens, zoals Amsterdam, aangedaan. In de kringen van de Nederlandse reders was nog weinig belangstelling voor de stoomvaart. De belangen van de beurtvaarders vormden een hinderpaal evenals de onbekendheid met de, veelal nog lang niet perfecte stoomtechniek. Toch vermoedden enkelen dat stoomvaart met name in de binnenvaart van nut zou kunnen worden. De broers Paul en Simon van Vlissingen namen deel in de Harlinger Stoombootrederij, waarvan zij vanaf 1825 de directie voerden. Zij raakten tevens betrokken bij een initiatief dat de stoomsleepvaart tussen Amsterdam en Den Helder, over het zojuist voltooide Noorhollands Kanaal, ten doel had. Dit leidde, eveneens in 1825, tot de oprichting van de Amsterdamsche Stoombootmäatschappij (asm), die een bredere doelstelling kreeg en met een kapitaal van een half miljoen gulden van start ging. In 1829 werd Paul van Vlissingen alleen directeur van deze onderneming.Ga naar eindnoot1. In 1827 kocht Paul op persoonlijke titel een deel van het voormalige voc-complex te Amsterdam om daar en reparatie-inrichting voor de schepen van de asm te vestigen. Deze activiteit werd in een aparte commanditaire vennootschap ondegebracht. Ook hier werd Paul van Vlissingen directeur, zij het samen met de 26-jarige Rotterdamse bankierszoon Abraham Everardus Dudok van Heel. De asm ontwikkelde zich weinig voorspoedig. Er waren een aantal goede jaren voor de rederij weggelegd maar na een veelal kwakkelend bestaan werd zij uiteindelijk in 1877 opgeheven. Ook een latere schepping van Paul van Vlissingen op dit gebied, de Stoomschroef Schooner Reederij - die met schroefboten gebouwd door de firma Van Vlissingen & Dudok van Heel van Amsterdam op Engeland voer - kende weinig succes. Meer succes had Paul van Vlissingen met de Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen.Ga naar eindnoot2. De zaken breidden zich al gauw steeds meer uit, het aantal werklieden kende een gestadige toename evenals de omzet. De ingebruikname van een moderne scheepsbouwafdeling in 1843, ingericht voor ijzeren scheepsbouw, betekende een extra stimulans. In 1840 verkreeg de onderneming het predicaat ‘koninklijk’. Rond 1850 trok Paul van Vlissingen zich geleidelijk terug uit het geregelde zakenleven. Zijn oudste zoon Paul Cornelis werd in 1853, naast zijn oom Cornelis beherend vennoot bij de Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen en in datzelfde jaar nam Paul van Vlissingen zijn schoonzoon C. Gilhuys op in de directie van de asm. Dit betekende echter niet dat Paul van Vlissingen geen activiteiten meer ontplooide. In 1855 werd hij samen met een familielid eigenaar van een kunstwolfabriek in Aarle-Rixtel, waarin hij tot 1873 financieel geïnteresseerd bleef.Ga naar eindnoot3. Het jaar daarop richtte hij een koperpletterij in Amsterdam op. Verder was hij betrokken bij verschillende initiatieven die de scheepvaart en kolonisatie van Nederlands Indië ten doel hadden. Zo presenteerde hij in 1855 een plan ‘tot oprigting eener Oost-Indische Pakketvaart’ en twee jaar later een ‘ontwerp van eene kolonisatie voor de eilanden Sumatra enz.’. Ook nam hij in hetzelfde jaar het initiatief voor een stoomsleepdienst over de ondiepte Pampus door middel van een verzonken ketting. De bedrijfsvoering van de Koninklijke Fabriek kenmerkte zich onder zijn directeurschap door een alertheid op nieuwe technische ontwikkelingen. Zo werden tussen 1834 en 1864 zestien octrooien verkregen en kwam in 1847, in een associatie met het Frans/Belgische bedrijf Derosne, Cail & Cie., een aparte dochteronderneming voor de fabricage van suikertoestellen tot stand. Ook op het gebied van de ijzeren scheepsbouw behoorde het bedrijf tot de voorlopers en het was de eerste onderneming in | |
[pagina 87]
| |
Op het staatsieportret dat in de jaren veertig van hem werd geschilderd, liet Paul van Vlissingen zich omringen door objecten die zijn werkterrein aanduidden: het borstbeeld van James Watt en, linksonder, de regulateur die Watt had uitgevonden. Her is onbekend of Van Vlissingen ook zelf technische tekeningen kon vervaardigen, maar hier houdt hij toch een passer in zijn hand. Het stoomschip op de achtergrond is vermoedelijk een verwijzing naar zijn Amsterdamsche Stoomboot-Maatschappij.
| |
[pagina 88]
| |
In 1862 maakte fotograaf Pieter Oosterhuis een serie opnames van de Koninklijke Fabrick van Stoom- en andere Werktuigen van P. van Vlissingen en Dudok van Heel. Wellicht dat deze opdracht hiertoe samenhing met het bezoek van een Japans gezantschap dat op 29 juni van dat jaar op haar Europese rondreis ook het bedrijf van Van Vlissingen bezocht. Het foto-album dat in dat jaar werd samengesteld bevatte twaalf opnames, het overgrote deel van produkten. Daarnaast was het interieur van een van de draaierswerkplaatsen in beeld gebracht en de - hier afgedrukte - voorgevel. Japan was in die jaren juist een belangrijke klant aan het worden voor de fabriek van Van Vlissingen. Er kwam zelfs een Japanner op de fabriek te werken, maar van harte ging dit niet. Het was duidelijk dat met de vakkennis ook de produktie naar Japan zou verdwijnen.
Nederland die de scheepsschroef toepaste. Het aantrekken en vormen van vakkrachten had eveneens de aandacht. Van Vlissingen was zich bewust van het belang van technische scholing, iets wat hem zelf ontbroken had. Al in 1832 zette hij in zijn fabriek een praktische en theoretische bedrijfsopleiding op, waaraan ook de zonen der directie deelnamen. Van Vlissingen was meer zakenman dan industrieel. Hij wist, mede door zijn buitenlandse zakenreizen, wat er in de wereld te koop was. Bij zijn bedrijfsvoering ging hij echter wel eens sterk opportunistisch te werk. Het lijkt erop dat onder invloed van zijn persoon, mede om het vertrouwen van van zijn rijke stadgenoten te behouden, een wel erg royale dividendpolitiek door de verschillende ondernemingen waarbij hij betrokken was, werd gevoerd. Zo gingen de uitkeringen door de asm in 1833 en enkele daarop volgende jaren ten koste van het eigen kapitaal. De Koninklijke Fabriek kon een dergelijk beleid beter dragen, maar ook hier was vermoedelijk sprake van een wel erg ruimhartig en uiteindelijk kortzichtig financieel beleid. Deze onderneming zou, mede onder directie van zijn zoon, in 1871 op de klippen lopen. Ingewijden vertelden veel later dat de boekhouding van de Koninklijke Fabriek even vervalst was als die der Afrikaansche Handels-Vereeniging van Lodewijk Pincoffs, een berucht financieel miljoenenschandaal omstreeks 1880. Maar of deze opmerking ook voor de periode dat Paul van Vlissingen directeur was gold is onduidelijk. Paul van Vlissingen was geen specialist op één enkel terrein. Hij was een breed georiënteerde ondernemer met talrijke contacten. Hij zat enige tijd in de Amsterdamse gemeenteraad en was lid van de regeringscommissie die moest rapporteren over de gevolgen van het Suezkanaal voor Nederland. Ook schuwde hij het publieke debat niet en schreef vlugschriften over diverse onderwerpen, waarbij meermalen de rol van de overheid als stimulator van de nijverheid aan de kaak werd gesteld.Ga naar eindnoot4. Wanneer wij de negentiende eeuwse grootondernemer zien als een intermediair tussen bedrijf en samenleving, dan moet daar de kracht van Paul van Vlissingen hebben gelegen. | |
[pagina 89]
| |
De machinenijverheid bleef in Nederland voor 1850 beperkt tot een handvol bedrijven. De belangrijkste waren de NSBM van Roentgen te Rotterdam en de Fabriek van stoom- en andere werktuigen van Van Vlissingen & Dudok van Heel te Amsterdam. De fabriek van Van Vlissingen, begonnen in 1827, was gevestigd op Oostenburg, in voormalige gebouwen van de voc. Al spoedig wist men hier stoommachines en stoomketels te vervaardigen, ook van grotere omvang. Op de loskade bevinden zich de stoomketels voor het stoomgemaal de Cruquius te Heemstede. Ook begaf het bedrijf zich in 1843 met succes op het gebied van de ijzeren scheepsbouw. In de eerste drie jaren werden zo'n vijftig schepen gebouwd, voornamelijk lichters maar ook een tiental stoomboten. De eerste in Nederland gebouwde schroefstoomboot, de ‘Burgemeester Huydecoper’, ligt aan de kade gereed voor afbouw. Kasper Karsen kreeg in 1849 van de directie de opdracht om dit beeld op dock vast te leggen.
|
|