Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI
(1995)–M.S.C. Bakker, E. Homburg, Dick van Lente, H.W. Lintsen, J.W. Schot, G.P.J. Verbong– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en samenleving
[pagina 27]
| |
Samuel Sarphati (1813-1866)Onder de Nederlanders die Crystal Palace in 1851 bezochten, was de Amsterdamse arts Samuel Sarphati. In het gebouw en het hele evenement herkende hij zijn eigen idealen. Sarphati's leven heeft grotendeels in het teken gestaan van de vooruitgang. Slechts met geldelijke steun van vrienden konden zijn ouders hem, als 20-jarige, in Leiden geneeskunde laten studeren. Zijn huwelijk met Abigail Mendes de Leon heeft hij moeten uitstellen tot 1843, toen hij zelf enige financiële armslag had - haar ouders hadden eerdere aanzoeken afgewimpeld in verband met de bescheiden positie van de familie Sarphati. Bij zijn dood was Samuel Sarphati een figuur van nationale betekenis.Ga naar eindnoot1. Deze persoonlijke ontwikkeling vanuit een onbetekenend Portugees-Joods gezin naar de maatschappelijke top in de hoofdstad hing samen met het succes van diverse ondernemingen die hij op touw zette om de welvaart van de mindere klassen te bevorderen en het aanzien van de stad te vergroten. Na zijn promotie in Leiden (1839) vestigde Sarphati zich als arts in Amsterdam. Hij had zich tijdens zijn studie onderscheiden door zijn grote scheikundige belangstelling, wat hem twee gouden medailles opleverde als beloning voor inzendingen op prijsvragen. Het organisatorische werk lijkt hem overigens meer te hebben gelegen dan het wetenschappelijke. Van zijn hand zijn geen wetenschappelijke artikelen bekendGa naar eindnoot2. en toen hij in 1847 solliciteerde naar de functie van hoogleraar in de scheikunde en farmacie aan het Athenaeum Illustre van Amsterdam, was het oordeel over hem zeer ongunstig.Ga naar eindnoot3. Zijn doel was de verbetering van de volkswelvaart in Amsterdam, waarvan hij de sombere toestand al sinds zijn jeugd kende. Hij was ervan overtuigd dat goede voorbeelden en verbreiding van kennis onontbeerlijk waren om de bevolking zelf aan te moedigen tot verbetering van hun lot. In februari 1842 richtte Sarphati zich tot het Amsterdamse gemeentebestuur met het voorstel dat de stad een handelsacademie zou opzetten. Het zou een dependance moeten worden van de Koninklijke Akademie, de nieuwe ingenieursopleiding in Delft, waarvan Koning Willem ii enkele weken eerder de oprichting had bekendgemaakt.Ga naar eindnoot4. De gemeente vond het plan te duur, zodat Sarphati zijn toevlucht nam tot private financiering. Als bestuurslid van de Amsterdamse afdeling van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid had hij contact met veel gelijkgestemden. Samen met zijn medebestuurder mr. J.C. van Hasselt richtte hij zich in een brochure tot het publiek. Dat leverde de benodigde ƒ 30.000 op. Als (gast)docenten die hun medewerking belangeloos hadden toegezegd, kon de Handelsacademie rekenen op Sarphati zelf (scheikunde), dr. J. Bosscha (geschiedenis), de
Samuel Sarphati.
Amsterdamse hoogleraren J. van Hall (handelsrecht), F.A.W. Miquel (kruidkunde), mr. Isaäc da Costa (letterkunde) en mr. G.J. van Lennep (vaderlandse geschiedenis). Ondertussen had Sarphati's belangstelling zich ook gericht op de armen van de stad. Samen met J. Heemskerk Azn, de latere minister van Binnenlandse Zaken, wilde hij voor die groep in 1843 een kinderbewaarschool stichten. Dit project mislukte echter. Zijn medische en scheikundige kennis zette Sarphati in die jaren in om de stedelijke hygiëne te verbeteren. Van 1847 tot 1877 zou de nv Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Landontginning, die hij daartoe in het leven riep, het monopolie hebben op de Amsterdamse stadsreiniging. Deze onderneming pakte het gezondheidsprobleem aan via de commerciële exploitatie van het ziekteverwekkende afval dat zich vooral in de armere wijken en de grachten ophoopte. Huisvuil en faecaliën werden regelmatig opgehaald en buiten de stad aan de landbouw verkocht. In het voorjaar en de zomer van 1851 maakte Sarphati een studiereis, die hem via de wereldtentoonstelling te Londen naar Parijs en Brussel voerde. J.R. Thorbecke, de minister van Binnenlandse Zaken, had hem voor zijn reis de nodige instructies meegegeven, waarbij de zorg voor sociaal zwakkeren en de kwestie van de hygiëne het uitgangspunt waren geweest. Na terugkomst richtte hij met enkele goede bekenden, die ook in Londen waren ge- | |
[pagina 28]
| |
weest, de Vereeniging voor Volksvlijt op. Hierbij was ook de Delftse hoogleraar S.A. Bleekrode betrokken. Prins Frederik werd bereid gevonden om als beschermheer van de Vereeniging te op te treden. Het doel was om de belangstelling voor de vaderlandse nijverheid en haar produkten te vergroten en de nijverheid zelf door middel van voorlichting (tentoonstellingen en het tijdschrift De Volksvlijt) te stimuleren. In augustus 1864 kon, na veel bouwproblemen, het Paleis voor Volksvlijt feestelijk worden geopend. De bouw van het Paleis heeft indirect geleid tot een vernieuwing van de zuidelijke stadsdelen, waarvoor de plannen, door Sarphati ingediend, de blauwdruk vormden. Naast dit grote project had Sarphati nog tijd gevonden om een andere onderneming te realiseren, namelijk de nv Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken, die een verbetering van de kwaliteit van het brood en een verlaging van de prijs nastreefde, wat de (armere) bevolking van Amsterdam ten goede moest komen. Bleekrode was gevraagd technisch adviseur van de onderneming te worden. Ook had Sarphati in 1857 het plan opgevat voor de stichting van een bankinstelling ten behoeve van de industrie. Aanvankelijk kreeg hij hiervoor geen steun van de regering maar in 1863 kon de Nederlandsche Crediet- en Depositobank van start gaan. De onderneming zou geen groot succes worden evenmin als de Nederlandsche Bouwmaatschappij, die in 1864 was opgericht en die de uitbreiding van Amsterdam ter hand wilde nemen. Het tekort aan en de slechte toestand van de woningen waren een doorn in het oog van de sociaal betrokken Amsterdamse arts. Met een groots opgezette publiciteitscampagne werd getracht het publiek warm te krijgen voor de bouwplannen van Sarphati's stichting. De inschrijvingen op het kapitaal vielen echter tegen, waardoor alleen de bouw van het Oosteinde voltooid kon worden. Om de bouw van het Amstelhotel te kunnen voltooien moest dan ook in 1866 een nieuwe maatschappij in het leven worden geroepen: de Amstel-Hotel-Maatschappij met een kapitaal van ƒ 1.000.000. Het geld werd ook nu maar voor de helft bijeengekregen waardoor van de oorspronkelijke plannen slechts een gedeelte kon worden uitgevoerd. Ondanks een chronisch gebrek aan middelen heeft Sarphati de laatste jaren van zijn leven nog vele projecten op zich genomen. Zijn vrouw was op 26 mei 1864 (enige weken voor de opening van het Paleis voor Volksvlijt) overleden en kinderen had hij niet. Alle energie stak hij in zijn werkzaamheden. Hij hield zich in 1866 actief bezig met maatregelen ter bestrijding van de veepest en de financiering van de Kanaal-Maatschappij die het Noordzeekanaal ging aanleggen. Het opzetten van arbeidersverenigingen had zijn aandacht en hij werd president-commissaris van De eerste Nederlandsche Stroovlechterij nv. Ook was hij betrokken bij de oprichting van de Eerste Nederlandsche Veenmaatschappij en bij de Bouwmaatschappij voor arbeiders ‘Salerno’. Op 23 juni 1866 overleed Samuel Sarphati, 53 jaar oud, na een korte ziekte. |
|