Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI
(1995)–M.S.C. Bakker, E. Homburg, Dick van Lente, H.W. Lintsen, J.W. Schot, G.P.J. Verbong– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en samenleving
[pagina 29]
| |
Salomon Abraham Bleekrode (1814-1862)Iemand wiens pad regelmatig dat van Samuel Sarphati kruiste, was Salomon Abraham Bleekrode. Ook hij had zich in 1847 beschikbaar gesteld voor het hoogleraarschap in de scheikunde en farmacie in Amsterdam, maar men vond hem ‘eerder technoloog dan wel scheikundige’.Ga naar eindnoot1. Hij was echter geen van beide, hij was arts, net als Sarphati. Op twintigjarige leeftijd promoveerde hij aan de Groningse universiteit in de genees- en verloskunde op het proefschrift De Homoiopathia sistens Palaeologiam regulae therapeuticae ‘Similia similibus curantur’. Dat was op 29 april 1835, en enkele weken later, op 20 juni, verdedigde hij een tweede dissertatie, De calorici natura, over de aard van warmte, nu voor de faculteit wis- en natuurkunde.Ga naar eindnoot2. Na zijn promotie verbond hij zich als arts aan het militair hospitaal te Groningen. In deze periode publiceerde hij zijn, voor zover bekend, enige twee geneeskundige verhandelingen; één over kinderziekten en een bijdrage in een werk over ‘homoeopathie’.Ga naar eindnoot3. Bij de gezondheidszorg lag echter niet zijn ware hartstocht. Hij weigerde dan ook de titel en rang van Officier van Gezondheid, omdat hij hierdoor te weinig tijd zou overhouden voor zijn andere interesses.Ga naar eindnoot4. Want Bleekrodes belangstelling ging verder dan de gezondheidszorg en theoretische wis-en natuurkunde. In 1836, toen hij 23 jaar oud was, voltooide hij de inleiding op het eerste deel van zijn handboek Algemeene technologie, dat 468 bladzijden tekst zou beslaan. In 1843 had hij het tweede deel klaar, nog eens 819 pagina's. In dit werk gaf hij een uitgebreid overzicht van de produktietechnieken in de Nederlandse nijverheid, met afbeeldingen van werktuigen. Zijn interesse voor (verbeterde) produktieprocessen en de wens anderen deelgenoot van zijn kennis te maken, bracht hem naar het Genootschap ter bevordering der Nijverheid, gevestigd te Onderdendam.Ga naar eindnoot5. Hier hield Bleekrode een aantal voordrachten over diverse sectoren in de nijverheid. Zo sprak hij in 1837 over een nieuw proces in het leerlooien, dat in de gemeente Leek werd toegepast, waarmee in tien dagen tijd een kalfsvel bereid en voor gebruik geschikt gemaakt werd. In hetzelfde jaar nog toonde hij de vergadering van het bestuur een monster papier uit haverstro, ‘waarin hij trachtte nog verbeteringen aan te brengen.’Ga naar eindnoot6. Zijn aandacht voor innovaties openbaarde zich andermaal het jaar daarop toen hij het Genootschap wees op het belang om suiker uit bieten te winnen, iets dat in Frankrijk en Duitsland al lang plaats scheen te vinden. Ook in 1838 toonde hij de vergadering een model van een werktuig waarmee vlas zonder roting van zijn houtbestanddelen ontdaan kon worden. Samen met dr. R. Westerhoff werd hij redacteur van het tijdschrift van het Genootschap. In datzelfde jaar was Bleekrode lid geworden van het departement Groningen van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, een vereniging die los stond van het eerder genoemde, provinciale, Genootschap. Hij werd meteen afgevaardigde van dit departement op de algemene vergadering van de Maatschappij te Haarlem. Een jaar later werd Groningen er vertegenwoordigd door de landhuishoudkundige H.C. van Hall, maar in 1840 was Bleekrode weer afgevaardigde.Ga naar eindnoot7. De nog jonge arts had zich inmiddels geheel op de nijverheid toegelegd. Zij interesse voor het vlas kon hij toepassen toen hij mede-directeur werd van de in 1840 opgerichte machinale vlasspinnerij te Groningen van J.B.R.F. Dumonceau, met meer dan honderd arbeiders toendertijd één van de grootste fabrieken in de stad. Omstreeks 1840 ijverde hij ook voor de oprichting van een industrieschool in Groningen. Samen met professor Sebaldus Stratingh (1785-1841), hoogleraar in de scheikunde aan de Groningse Akademie - aan wie hij zijn Algemeene technologie had opgedragen - en prof. H.C. van Hall (1801-1874), hoogleraar in de landhuishoudkunde te Groningen, had hij hiervoor een plan gemaakt dat zij namens het departement Groningen van de Maatschappij voor Nijverheid bij de regering indienden. Omdat juist besloten was om in Delft de Koninklijke Akademie te stichten, solliciteerde Bleekrode op 28 januari 1842 bij Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje ‘ten einde bij de benoeming van het personeel dier Academie in aanmerking te mogen komen, voorzooverre zulks betreft het onderwijs in de theoretische vakken van wis-, natuur- en scheikunde of in de practische vakken van werktuigkunde en technologie.’Ga naar eindnoot8. Zijn brede inzetbaarheid ten spijt werd hij aanvankelijk niet aangenomen. Dit gaf hem in ieder geval extra tijd voor nevenactiviteiten. Hij was inmiddels in het bestuur gekozen van het Groningse Genootschap ter bevordering van Nijverheid, een functie die hij van 1841 tot 1844 zou vervullen.Ga naar eindnoot9. Maar ook het Genootschap ter Bevordering der Natuurwetenschappen kon hem tot zijn zeer actieve leden rekenen. Op 20 augustus 1844 werd hij alsnog benoemd als leraar aan de Delftse Akademie, per 30 april 1846 als hoogleraar. Hij doceerde mineralogie, geologie en metallurgie en later ook nog botanie en zoölogie. Verder hoorde hij bij de oprichters van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs.Ga naar eindnoot10. Zijn brede interesse en deskundigheid kwamen eens te meer tot uiting in de duizenden (!) bladzijden die hij schreef voor wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke tijdschriften. Tussen 1844 en 1852 verschenen talloze bijdragen van zijn hand in het tijdschrift van de Maatschappij van Nijverheid. De onderwerpen varieerden van atmosferische spoor- | |
[pagina 30]
| |
De publikaties die door of met medewerking van Bleekrode werden geschreven, hebben ondertitels die nog sterk doen denken aan de Encyclopedisten-traditie van de achttiende eeuw. Men beperkte zich niet tot één of twee onderwerpen, er mocht juist niets aan de aandacht ontsnappen. En het doel was bij te dragen aan een betere wereld.
| |
[pagina 31]
| |
wegen (1844) tot de fabricage van stalen schrijfpennen (1845). In 1847 verscheen het eerste Jaarboekje van Wetenschappen en Kunsten. Bleekrode, die in zijn eentje de redactie op zich nam, schreef in het voorwoord van het eerste deel dat het doel was ‘dat hetzelve worde een jaarlijksch overzigt der meest belangrijke handelingen in het rijk der wetenschappen en kunsten, van welke de wetenschappelijke beoefenaar gaarne eene beknopte aanteekening wenscht, de beminnaar van wetenschappelijke vooruitgang en practische verbeteringen met belangstelling kennis neemt, en de uitoefenaar van eenige wetenschap of kunsttak een nuttig gebruik kan maken.’ Als voorbeeld diende het Engelse Yearbook of facts in Science and Arts. Vijf jaargangen zou hij goeddeels alleen vullen. Zijn bijdragen aan het tijdschrift De Volksvlijt hielden in 1859 plotseling op. Tussen 1854 en 1858 had hij dat blad van 38 artikelen voorzien, wat ongeveer éénderde was van de totale inhoud. Onenigheid met mede-redacteuren lijkt niet geheel uitgesloten, temeer daar hij nog in datzelfde jaar zijn eigen tijdschrift op het gebied van de nijverheid op de markt bracht: Nieuw tijdschrift gewijd aan alle takken van Volksvlijt. Tot aan zijn plotselinge dood op 3 januari 1862 zou hij actief blijven als enige redacteur van dit tijdschrift. Hij zat tussen 1858 en 1860 in de redactie van de Algemeene Encyclopédie voor handel, scheepvaart, nijverheid en landbouw met betrekking tot alle handels- en oeconomische wetenschappen en werkte mee aan het Practisch Volksboek. Museum voor natuur, kunst en wetenschap. Een maandschrift ter verspreiding van nuttige kennis, ook in hare toepassing op het dagelijksch leven (Sneek/Rotterdam 1856-1859).
Omstreeks 1850 raakte de Delftse hoogleraar opnieuw, na de machinale vlasspinnerij te Groningen, nauw betrokken bij twee industriële ondernemingen. Samen met K. Enthoven Lzn., directeur van een Haagse metaalpletterij, vroeg Bleekrode op 2 juli 1849 een octrooi op de bereiding van witte en gele verwstof uit zink, antimonium ertsen en metalen elk afzonderlijk of beiden vereenigd.Ga naar eindnoot11. In de afdeling Landbouw van de Maatschappij van Nijverheid deed hij op 17 juli 1849 verslag van het ‘nieuw fabrikaat’ zinkwit, ofschoon ‘...het hem niet vrijstaat de geheele bereidingswijze te openbaren.’Ga naar eindnoot12. Na enige aarzeling van de kant van de regeringsadviseur voor octrooizaken, de Delftse hoogleraar dr G. Simons, werd het octrooi op 6 januari 1850 toch nog verleend.Ga naar eindnoot13. Het zinkwit van Bleekrode en Enthoven werd op de Wereldtentoonstelling in Crystal Palace met een medaille bekroond. Samen met Otto Verhagen richtte Bleekrode in 1852 de Maatschappij van verbeterde meekrap-bereiding in Zeeland op. Deze naamloze vennootschap was gevestigd in Goes, en had Verhagen als hoofddirecteur, terwijl Bleekrode als adviseur werd aangesteld voor het werktuigkundige en scheikundige deel van het bedrijf. Samen met Verhagen schreef hij dat jaar ook een brochure over de meekrap-bereiding.Ga naar eindnoot14. Het wel maar vooral wee van deze onderneming toont ons het een en ander over de persoon Bleekrode. Zijn ongebreidelde zucht naar innovaties en de kosten die dit met zich meebracht zijn het bedrijf niet ten goede gekomen. Een commissie, aangesteld om de gang van zaken al in 1854 te onderzoeken, schreef hierover: ‘Door de stelsellooze wijze waarop men bouwde en werkte, bragt iedere nieuwigheid, welke de Adviseur op zijnen weg ontmoette, elke vernuftige ontdekking die hij voor aanbevelenswaardig hield, te weeg, dat men ook weder het nieuwe denkbeeld in het plan opnam: Men zou (...) bij de geschiedenis van de oprigting der fabriek vooral kunnen opmerken dat het onophoudelijk najagen van het betere niet zelden het goede belette te doen.’Ga naar eindnoot15. In 1857 werd de onderneming ontbonden. Het najagen en bekendmaken van uitvindingen kon Bleekrode intussen naar hartelust doen in het kader van de door Sarphati opgerichte Vereeniging voor Volksvlijt, die ook het technisch georiënteerde tijdschrift De Volksvlijt uitgaf. Hij bezocht in die tijd ook vele internationale nijverheidstentoonstellingen. Nadat hij in 1851 al in Londen was geweest en in 1855 in Parijs, vertoefde hij in de zomer van 1857 opnieuw in Engeland, waar hij was op de tentoonstelling te Sydenham, waarheen het Crystal Palace was verplaatst, in de ‘Manchester's Art Treasures' Exhibition’ en het nieuwe museum van South-Kensington. Ook bracht hij dat jaar een bezoek aan Zwitserland. Op grond van deze rondreis moest hij de Vereeniging voor Volksvlijt adviseren bij de keuze voor het te bouwen Paleis voor Volksvlijt.Ga naar eindnoot16. Sarphati had intussen Bleekrode in 1855 ook als technisch adviseur aangezocht voor zijn nv Maatschappij Meel- en Broodfabrieken te Amsterdam. In verband daarmee was de hoogleraar gedurende 1856 ook al geruime tijd in het buitenland, met name België en Frankrijk geweest. De technische inrichting van deze fabriek leidde overigens niet tot dezelfde problemen als het meekrap-project van twee jaar eerder.Ga naar eindnoot17. Behalve alle genoemde activiteiten was Bleekrode nog lid van talrijke binnen- en buitenlandse genootschappen te weten: de provinciale genootschappen van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant, Utrecht, Rotterdam en Groningen; de Maatschappij Diligentia; de Society of Arts, Manufactures and Commerce te Londen; de Société Industrielle de Mulhouse; het Institut Polytechnique Universel; de Société pour l'Encouragement de l'Industrie Nationale te Parijs; de Gewerbeverein te Hannover en de Cotton-Supply | |
[pagina 32]
| |
Association te Manchester.Ga naar eindnoot18. Een laatste getuige van zijn brede interesse, van de geneeskunst tot de land- en volkenkunde, vormde zijn bibliotheek, die na zijn dood werd geveild.Ga naar eindnoot19.
Bleekrode was de technicus naast de organisator Sarphati. Wat dreef beide mannen om zich zo tomeloos in te zetten voor iets wat wij nu ‘modernisering’ zouden noemen, maar dat geen van beiden zo omschreef? Van Sarphati heeft een bevriende auteur opgemerkt dat hij nooit echt geaccepteerd werd in de Amsterdamse betere kringen. Hij was jood, een ‘vreemdeling’, die bovendien eerzuchtig werd gevonden.Ga naar eindnoot20. Ook Bleekrode was ‘Israeliet’, en men kan zich afvragen of de behoefte tot emancipatie beide mannen motiveerde. Misschien wel, maar dan hadden zij ook een minder slopende carrière, als arts, kunnen volgen. Van Bleekrode zijn echter enkele uitlatingen bekend, die erop wijzen dat hij overtuigd was van een opdracht die de mensheid had, een toekomst die dus ook hij moest helpen realiseren. In de eerste bladzijden van zijn Algemeene Technologie zette hij dat uiteen: ‘De geleerde wil zich niet meer alléén met zijne bespiegelingen verlustigen; zijn streven is, meer ten algemeenen nutte werkzaam te worden, opdat een ieder de vruchten hiervan plukken moge’. Het is de menselijke plicht om de natuur en de ‘werken der Kunst [= techniek]’ te leren kennen, want ‘beide vereenigd brengen hem nader tot de kennis van Hem, wiens liefderijke Hand alles zamenhoudt’.Ga naar eindnoot21. ‘Verlicht door de fakkels zijns verstands’ wordt de mens die gehoorzaamt aan de hogere bestemming van zijn bestaan en van de maatschappij ‘het edelste wezen der geheele schepping’.Ga naar eindnoot22. |
|