Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Deel 4 en 5
(1939)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrecht onbekendHet ‘seker extract ende sommier’Mochten de vier vorige hoofdstukken althans nog eenigszins in verband staan met het Reysgheschrift, met den nu volgenden staat van de inkomsten van den koning van Spanje, en het kort overzicht van de geschiedenis van Portugal, is dit in het geheel niet het geval. Dat dit gedeelte desalniettemin hier werd opgenomen, vindt dan ook alleen rechtvaardiging in de overweging, dat daarmede nu alles wat Jan Huyghen heeft te boek gesteld, is herdrukt, en in een modern kleed voor belangstellenden toegankelijk is gemaakt. Blijkens het titelblad (p. 377) is het Extract vertaald uit het Spaansch; de Opdracht aan de Staten van Holland (pp. 378-379) vermeldt, dat het ontleend is aan de ‘Originale registers van de inkomsten, domeynen ende renten des Conincks van Spaengien’. Wáár Van Linschoten deze registers heeft geraadpleegd, en in welken vorm zij onder zijn oogen zijn gekomen, heb ik niet kunnen nagaan. | |
[pagina LXX]
| |
In bovengenoemde Opdracht deelt hij mede, wat ook hèm er toe heeft gebracht dit hoofdstuk aan zijn Itinerario toe te voegen. In enkele eenigszins gewrongen en onduidelijke zinnen - het schrijven van dergelijke officieele stukken gaat hem blijkbaar niet goed af, en de vlotte verteller van zijn avonturen in Goa verdwijnt hier ten eenen male - verklaart hij, dat het geenszins zijn bedoeling is geweest den lezer 's Konings macht te doen duchten, en evenmin, om een voorbeeld te geven van goede ‘huys-houdinge’: onze regeering stelt immers te dezen opzichte zelf ‘een levendich ende dadelijck exempel voor alle staten’. Hij meent echter - en François Maelson, de geleerde pensionaris van Enkhuizen, was het hierin met hem eens - dat het ‘vermakelick soude zijn voor de curieuse verstanden’ te vernemen wat dergelijke registers bevatten; en vooral hoopt hij, dat de kennisname van de geweldige macht van onzen vijand den lezer dankbaar zou doen waardeeren, dat wij hiervoor niet hebben behoeven te bukken. Bovendien grijpt hij de gelegenheid aan, er op te wijzen, indien, evenals zulks in het oude Egypte en in het Frankrijk van Lodewijk XI geschiedde, ‘uyt de ghemeene middelen de ghemeene noot besorcht werdt’, dit de welvaart van het Land ten goede moet komen. In een ‘Tot den Lezer’ (p. 380) spreekt hij nog eens de hoop uit, dat de inhoud allen ‘liefhebbers van curieusheyden’ welkom zal zijn. Over den inhoud der eerste zes capittels van het Extract kan ik kort zijn; het 1ste en 2de (pp. 381-399) handelen over Spanje, het 3de, 4de en 5de (pp. 399-403) over Portugal, het 6de (p. 403) over Lissabon in het bijzonder. De belangstellende zij verwezen naar den tekst, waar hij o.a. zal lezen, op p. 397, dat vóór den oorlog de Nederlanden met Bourgondië te zamen 5,5 millioen gulden opbrachten, doch dat in Jan Huyghens tijd hieromtrent geen klaarheid was te verkrijgen. Ook het 7de capittel (pp. 403-412), dat een ‘cort relaes van de Coninghen van Portugael’ bevat, zou geen aanleiding geven tot een nadere bespreking, indien het niet eenige bijzonderheden vermeldde (pp. 405-406) over een belangrijk feit uit onze middeleeuwsche geschiedenis, waaraan, voor zoo ver ik heb kunnen nagaan, in Nederlandsche historische literatuur, nog nimmer voldoende aandacht is geschonken. Ik bedoel de verovering van Lissabon, in 1147, met hulp van Duitsche, Nederlandsche en Engelsche kruisvaarders, de overdracht van deze stad aan den | |
[pagina LXXI]
| |
eersten koning van Portugal, en de voorrechten die daarbij aan de ‘Duytsche Natie’ werden verleend. Vooral omdat Van Linschoten verklaart, dat deze voorrechten in zijn tijd ‘noch sonder eenighe feyl scherpelijck onderhouden’ werden, en deze allicht de vestiging van Nederlandsche kooplieden in Portugal zullen hebben beïnvloed, moge hier een afzonderlijke paragraaf aan dit onderwerp worden gewijd. | |
De verovering van Lissabon in 1147.Na het artikel ‘Noord-Nederland en de Kruistogten’ van J. Dirks in De Vrije Fries van 1842Ga naar voetnoot1) , is in onze taal over de verovering van Lissabon door Duitsche, Friesche, Vlaamsche, Engelsche en Normandische kruisvaarders niets meer verschenen, en de na 1842 hierover uitgegeven bronnen zijn dan ook geen van alle in het Nederlandsch verwerkt. De belangrijkste hiervan, Osbernus' ‘De expugnatione Lyxbonensi’, werd in 1864 door W. StubbsGa naar voetnoot2) voor het eerst gedrukt, en aan de hand van deze bron en van vele andere minder uitvoerige berichten schreef U. Cosack in 1876 zijn academisch proefschrift ‘Die Belagerung von Lissabon’Ga naar voetnoot3) . In 1909 gaf Ch. de la Roncière in zijn ‘Histoire de la Marine française’Ga naar voetnoot4) een overzicht van den tocht en van het beleg, en in 1911 nam F. Kurth het onderwerp weder ter hand, en legde het resultaat van zijn onderzoek neer in zijn uitvoerig opstel ‘Der Anteil niederdeutscher Kreuzfahrer an den Kämpfen der Portugiesen gegen die Mauren’Ga naar voetnoot5) . Ten slotte gaf Ch. Wendell David in 1936 een nieuwe bewerking uit van ‘De expugnatione Lyxbonensi’Ga naar voetnoot6) . Alle hier genoemde schrijvers vermelden de door hen gebruikte bronnen; voornamelijk handelen zij over den tocht en het beleg; Kurth vertelt (p. 146), aan de hand van Osbernus, iets over de voorwaarden waarop de kruisvaarders hun hulp verleenden, doch een overzicht der aan de ‘Duitsche Natie’ ten slotte verleende ‘previlegien, liberteyten ende voordeels’, zooals Jan Huyghen dit geeft (p. 406), trof ik nergens aan. | |
[pagina LXXII]
| |
De uitvoerigste Portugeesche beschrijving, die ik raadpleegde, is die van Alexandre Herculano, in zijn beroemde ‘História de Portugal’Ga naar voetnoot1) ; ook voor hem is Osbernus de voornaamste bron; uit de ‘eyghen cronijcken’, waarvan Jan Huyghen spreekt (p. 406)Ga naar voetnoot2) heeft hij voor dit gedeelte van zijn geschiedenis niet geput. De ‘História de Portugal’ van J.P. Oliveira MartinsGa naar voetnoot3) geeft wel een zeer kleurrijke schildering van het beleg, doch nadere bijzonderheden en nieuwe bronnen treffen wij er niet in aan. Ook de ‘Historia de España’ van J. de MarianaGa naar voetnoot4) , bevat een hoofdstuk over de verovering van Lissabon, met voor ons als belangrijkste mededeeling, dat vele kruisvaarders, verlokt door den rijkdom en schoonheid van het land, en het zachte klimaat, na den val der stad hun vaderland ruilden voor Portugal, en zich voor goed hier vestigden; over de hun verleende voorrechten spreekt De Mariana echter niet. De hier genoemde schrijvers ontleenden hun voorstelling aan nagenoeg dezelfde bronnen - of aan elkaar. Wel vult de een den ander aan, doch daar blijft het bij, en groote meeningsverschillen komen niet naar voren. Voor het volgend overzicht van het verloop der gebeurtenissen maakte ik vooral gebruik van het artikel van Kurth; een enkelen maal slechts van de misschien niet zóó degelijke, doch levendiger en kleurrijker teksten van Herculano, Oliveira Martins en Mariana.
Terwijl Lodewijk VII van Frankrijk en de Duitsche koning Konrad III in 1147 met hun kruisvaarders over land naar Constantinopel trokken, besloten vele bewoners van het Rijnland, Friezen en Vlamingen, den tocht naar het Heilige Land over zee te aanvaarden. In het voorjaar zakte een in Keulen uitgeruste vloot den Rijn af; Nederlandsche schepen sloten zich daarbij aan, en den 19den Mei vereenigden deze zich op de reede van Dartmouth met een groot aantal Engelschen en Schotten, die aldaar voor een zelfde onderneming zeilree lagen. De Duitsche kruis- | |
[pagina LXXIII]
| |
vaarders stonden onder het bevel van Graaf Arnold van Aerschot, de Vlamingen onder Christiaan van Ghistelles; de Engelschen en Schotten waren in vier eskaders verdeeld, ieder ook onder een eigen aanvoerder; van een opperbevelhebber over het geheel wordt in de bronnen niet gerept. Het aantal schepen bedroeg iets minder dan 200; ongeveer 10.000 man namen deel aan den tocht. Nadat velerlei voorschriften ter eerbiediging van den godsdienst, handhaving van de tucht en bevordering van de openbare zedelijkheid waren vastgesteld - ieder schip kreeg een priester aan boord, en vrouwen mochten zich niet aan dek vertoonen - liep de vloot reeds den 23sten Mei in zee. Den 25sten rondde men Ouessant, doch in de Bocht van Frankrijk sloeg zwaar stormweer de vloot uiteen, en nog vóór het einde der maand hadden de meeste schepen beschutting gezocht in verschillende havens op de noordkust van Spanje. Na eenige dagen te hebben gerepareerd en ververscht, en een bedevaart naar S. Jago de Compostela te hebben gedaan, ging men weder onder zeil, voorloopig met den wil naar Oporto, waar den 16den Juni het grootste gedeelte der vloot, doch zonder Aerschot en Ghistelles, de ankers liet vallen. Als door den Hemel gezonden heeft Afonso Henriquez, de eerste koning van Portugal, de aankomst van deze geweldige scheepsmacht met zijn duizenden gewapende mannen, welkom geheeten. Jarenlang voerde hij reeds strijd tegen de Mooren; vele malen had hij getracht Lissabon, de schoonste en rijkste stad op de westkust van het schiereiland, op hen te veroveren; doch steeds had het gebrek aan een vloot hem belet, haar tot overgave te dwingen. Nauwelijks lagen dan ook de ankers in den grond, of de welbespraakte, machtige bisschop van Oporto verscheen aan boord, gezonden door den koning, met het verzoek dezen te steunen bij een aanval op de stad aan den Taag. Den 17den Juni riep hij de leiders der kruisvaarders op het voorplein van de kathedraal bijeen; in een in het Latijn uitgesproken rede trachtte hij zijn gehoor te overtuigen van hun duren plicht deze gelegenheid aan te grijpen, de ongeloovigen en vijanden der Christenheid te verslaan, en rijke belooning zegde hij toe, bij welslagen der onderneming. Spoedig had hij zijn pleit gewonnen, en alleen op de aankomst van de aanvoerders der Duitschers en Vlamingen wilde men wachten, alvorens een vaste toezegging te doen. Tien dagen later liepen Aerschot en Ghistelles behouden in | |
[pagina LXXIV]
| |
Oporto binnen; in beginsel waren zij bereid op de voorstellen in te gaan, doch eerst wenschten zij met den koning persoonlijk te onderhandelen, en zich ter plaatse op de hoogte te stellen van de ligging der stad. Weder ging men onder zeil, en den 28sten Juni kwam de vloot voor Lissabon ten anker. Nog denzelfden dag gingen twee Engelsche aanvoerders aan den wal, en legerden zich, met een 40-tal gewapenden, aan de westzijde der stad. Ook de bespreking met den koning over de voorwaarden waarop de kruisvaarders hun hulp zouden verleenen, had een vlot verloop; reeds den 29sten Juni werden deze in een oorkonde vastgelegd, en door beide partijen onderteekend. Behalve dat den kruisvaarders, bij verovering der stad, het recht werd toegekend deze te plunderen, en alle buit en losgelden voor zich te behouden, beloofde de koning aan hen, die zich blijvend in zijn land wilden vestigen, en aan hun nakomelingen, het genot der vrijheden, privileges, gebruiken en gewoonten van hun onderscheiden landenGa naar voetnoot1) , mits zij slechts het oppergezag der Kroon erkenden; bovendien zouden allen, die deel hadden genomen aan den strijd, zoomede hun erfgenamen en opvolgers, vrijstelling verkrijgen van lasten en rechten voor hun schepen en koopwaren in alle Portugeesche havens. Al zijn deze rechten niet geheel gelijkluidend met die, welke Jan Huyghen opsomt, toch vormen zij ongetwijfeld den grondslag daarvan; in den loop der tijden eenigszins gewijzigd en aangevuld, zijn zij bijna vier en een halve eeuw gehandhaafd! Eerst door de verovering van Portugal door den hertog van Alva, in 1580, zullen zij, althans voor de Nederlanders, in onbruik zijn geraakt. Nadat de Mooren in Lissabon geweigerd hadden een eisch tot onmiddellijke overgave in te willigen, sloeg de verbonden strijdmacht het beleg voor de stad; aan de noordzijde legerden zich de troepen des konings, aan de oostzijde de Duitschers en Nederlanders, aan den westkant de Engelschen; de vloot op den Taag sloot allen toevoer van buiten af. Bij den eersten stormloop vielen de buitenwijken in handen der kruisvaarders, en op den avond van den 1sten Juli stonden deze reeds voor de wallen en poorten der | |
[pagina t.o. LXXIV]
| |
Het beleg van Lissabon in 1147 naar een ets van Vieira Lusitano (1699-1783)
| |
[pagina LXXV]
| |
eigenlijke vesting. Hier stuitten echter de kokende olie, het gesmolten lood en de pijlen der Saracenen alle pogingen der aanvallers de muren te beklimmen, en moest de 12de-eeuwsche belegeringstechniek der noordelijke volken hun persoonlijken moed te hulp komen. De maand Juli ging heen met den bouw van stormladders en -bruggen, en hooge houten torens - zoo hoog als de muren der stad -, de opstelling van catapulten en slingerwerktuigen, en den aanvoer van de hiervoor benoodigde projectielen; doch toen den 3den Augustus de kruisvaarders van alle kanten tot den aanval overgingen, bleken de brandende olie, en de pijlen uit de hand- en voetbogen der Mooren opgewassen tegen het modernste vechtmateriaal der Christenheid: de torens, ladders en bruggen werden door het vuur vernield, en weldra zagen de verbondenen zich gedwongen den aanval te staken. Gedurende vele weken hebben de Duitschers en Nederlanders hierna de vestingwallen ondergraven; in de mijngangen onder de muren werden deze door zware palen en boomen gestut; en toen den 16den October hierin de brand werd gestoken, stortten de wallen in een; een verwoede bestorming van deze bres liep echter dood op de krachtige verdediging der belegerden, en ook nu trokken de aanvallers met zware verliezen naar hun legerplaatsen terug. Nog zes dagen zouden de Saracenen in hun verzet volharden; den 22sten October naderden weder eenige, onder leiding van Italiaansche ingenieurs gebouwde, met natte huiden onbrandbaar gemaakte en met Engelsche troepen bemande torens de muren der stad; tegelijkertijd bestormden de Nederlanders en Duitschers de bres, en eindelijk besloot de door honger en ziekte uitgeputte bezetting den koning een wapenstilstand te vragen. Den 24sten trokken de kruisvaarders, plechtig voorafgegaan door een bisschop en vele geestelijken, Lissabon binnen; de bewoners verlieten de stad, en gedurende vijf dagen is deze geplunderd; daarna werd zij aan den koning overgedragen. Tot den 1sten Februari is de vloot nog op den Taag gebleven; vermoedelijk heeft zij later nog deelgenomen aan de verovering van Damascus, doch zekere berichten hierover ontbreken. De inname van Lissabon blijft het belangrijkste feit van dezen tocht; volgens Oliveira Martins was hiermede de geboorteacte opgesteld van de Portugeesche natie, die tot op dat oogenblik nog | |
[pagina LXXVI]
| |
sluimerde in den moederschoot; haar bestaan is toen bekrachtigd door de sanctie der kruisvaarders van Europa; door de aanwezigheid op en aan den doopvont, den Taag ,van schepen en troepen van zoovele volkeren, is haar toen reeds het cosmopolitisch karakter van haar toekomstig leven als doopsel opgelegdGa naar voetnoot1) . |
|