Annotatio D. Palud.
In Indien is noch een ander vrucht, die om die schoonheyt ende lieflicheyt in smaeck ende rueck en om zijn medicinale cracht weerdigh is om beschreven te worden, ende is ooc by die Indianen in grooter estime, eerst uyt Malacca in Indien ghebrachtGa naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+Die boom, daer op dese vruchten wassen, zijn so groot als die alder grootste Spaensche oraengie boomen, met veele tacken in die breede vvtgespreydet ende veele schaduwe gevende, schoon int aenschouwen. Die trunck ende groote tacken hebben een aschverwige graeuwe bast. Die bladeren zijn schoon ende sacht, langer als een breede van een hant, hebbende eenige gelijckenisse van het yser eender spiessen, met een dicke draet in die lenghte ende veele aderkens doorloopende, uytvvendigh seer groen, inwendigh bleker, met bloemkens uyt den rooden purpere verwigh, levendig van coluer, met veele vadenkensGa naar voetnoot3) int midden, die oock lieffelijck om sien, ende van smake ghelijck clavierkensGa naar voetnoot4) vanden wijngaert. Die vrucht is van die groote eender pere ofte na sommighe opinie vande groote ende coluer ghelijck een groote spaensche galnoteGa naar voetnoot5), hebbende die naem ontfanghen vanden coningh. Dese vruchten zijnder tweederley specien, eene, die duncker root, schynende oft zy swart waer, ende is meestendeel sonder steen, en smakelicker als d'ander, die welcke is bleeck root, ofte uyt den bleecken purper verwigh, met een lieffelicke roosen ruec, ende heeft in sich een wit ende hert steenken, niet seer ront, van die groote gelijck een perse steen, wit, met een rouw vliesken bedect; dese oft zy wel soo groot niet en is als die vorighe, is nochtans weerdigh voor lecker luyden mont beyderleyGa naar voetnoot6), riecken gelijck lieffelijcke ‖ roosen, zijn kout ende voecht, en gheheel
saeftGa naar voetnoot7), met een dun vlieskenGa naar margenoot+ bedect, datmen met een mes niet af mach nemen. Die boom van iambos wortelt seer diep, ende is in 't vierde jaer vruchtbaer, ende heeft menighmael vruchten in't jaer, ende wordt nimmermeer sonder vruchten ofte bloeysel ghesien, want ghemeenlijcken eenderley tacken vol bloeysels, onrijpe ende rijpe vruchten bevonden worden, boven natueren van alle andere boomen, ende daghelijcks die bloemkens afvallende (also dat het aertrijcke schijnt met roode verwe ge- | |
maelt te wesen), wassen weder nieuw aen, ende also sommighe vruchten eerst aen vanghen te groeyen, andere, die rijp worden, ende andere, die rijp zijn, afgetrocken; die boom gheschuddet zijnde, vallen die rype lichtelijcken af, ende die tacken, neder ghetrocken om die vruchten af te plucken, schueren lichtelijcken. Men eet dese vruchten voor andere spysen aen die tafelen gaende ende door den dagh. Die Malabaren ende Canarijns noemen dese fruyten iamboliGa naar voetnoot1), die Portugesen, daer woonachtigh, iambos, die Arabiers tupha IndiGa naar voetnoot2), die Persianen tuphat, die Turcken almaGa naar voetnoot3); die boom wort van die Portugesen iambeiro gheheeten. Het bloeysel ende vruchten worden in suycker gheconfytet, welck zy gebruijcken in heete kortsen om den dorst te verdryven.
Ga naar margenoot+Die boomen, daer die iambos aen wassen, zijn vande groote endeGa naar voetnoot4) by naer gelijck die pruijmboomen. Is een seer excellent fruijt en lieffelick in't ghesicht, vande groote van eenen appel; heeft een coluer root ende witachtigh, so claer ende schoon, datse schynen geschildert te wesen ofte van was gemaect, seer lieflic om te eeten; heeft eenen rueck gelijc of het rooswater waer. Is wit van binnen, ende in 't eeten vochtigh ofte waterachtigh.Ga naar margenoot+ Is een heerlijc fruijt so wel in die schoonigheyt van 't ghesicht als ooc die lieffelijcken rueck ende smaeck; 'tis een fruijtGa naar margenoot+ datmen die krancken niet en verbiet, ghelijck men alle d'ander doet, maer men gheeftse die vryelijcken t'eeten, daer lust toe hebbende,Ga naar margenoot+ want en kan geen quaet doen. Die bloesemen zijn oock seer lustigh t'aenschouwen, ende hebben eenen schoonen rueck, zijn roodt ende witachtigh. Dese boomen hebben 3. ofte viermaels 'tsjaers vruchten, ende, dat te verwonderen is, so hebbense ghemeenlijck aen d'een zyde ofte die helft vanden boom rype iambos, ende die bladen afghevallen, ende op d'ander zijde ofte helft heeft Ga naar margenoot+alle zijn bladeren, ende begint te bloyen, ende als dese zyde fruijt krijght, en die bladeren afvallen, so beghint d'ander zyde weer te bloyen, ende bladen te krijghen, 'twelck duert het gheheele jaer duer. Zy hebben van binnen eenen steen soo groot ende by nae van 't selfde fatsoen als het fruijt van een cypressen boom. ‖
|
-
voetnoot1)
- D.i. de Eugenia. Oorspronkelijk Sanskrit ‘jambu, jambū’, dat niet alleen in de Neo-Arische talen van Indië voortleeft, min of meer gewijzigd, maar ook overgegaan is in talen van andere familie, o.a. Maleisch en Javaansch. Orta, uit wien geput is, behandelt deze vrucht in Coloq. II, 25.
-
voetnoot2)
- Dit is een dwaling van Orta, nageschreven door Paludanus. Alleen van een bijzondere soort, de Eugenia Malacensis is het waar. Vgl. Hobson-Jobson, s.v. Jamboo.
-
voetnoot5)
-
Blijkbaar bedoeld: walnoot, juglans regia. Misschien zijn uit dit regia ook de enigszins raadselachtige onmiddellijk volgende woorden te verklaren.
-
voetnoot6)
-
De zin van dit woord is hier niet heel duidelijk.
-
voetnoot1)
- In 't Sanskrit ‘jambūla’, een bijvorm van ‘jambū’, welke in sommige inlandsche woordenboeken wordt opgegeven.
-
voetnoot3)
- D.i. 't gewone Turksche woord voor onzen ‘appel’; ook Magyaarsch ‘alma’.
-
voetnoot4)
-
Krachtens het marginaal moet hier achter staan: gedaente.
-
margenoot+
- Iambos zijn lieflijck te eeten ende ruecken ghelijck rooswater.
-
margenoot+
- De bloemen van iambos zijn seer schoon. De iambos hebben vier mael des iaers vruchten.
-
margenoot+
- De boomen hebben op de helft bloemen ende bladen ende de ander helft vruchten.
|