Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Tweede stuk
(1956)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrechtelijk beschermdDat 52. capittel.
| |
[pagina 76]
| |
bendeGa naar voetnoot1). Daer zijn sommighe, die meenen, dat dit een specie van anacardiGa naar voetnoot2) zy, om die ghelijckenisse des scherpen sops, so tusschen beyde de basten. Leest hier af breeder Caroli Clusij observatie in GarciamGa naar voetnoot3), in't I. boeck, het 3. capittel. Ga naar margenoot+De cajus wassen aen boomen ghelijck appel-boomen; zijn vande groote van een peer, achter wat scherpachtigh ende voor wat dicker; van coluer geelachtigh, ende als zy rijp Ga naar margenoot+zijn, zijnse sacht in't aentasten; wassen recht anders als die appelen, want daer alhier die appelen den steel hebben, daer hebben dese cajus een castanieGa naar voetnoot4), vande groote van't voorste lidt van een duijm, hebbende een ander coluer ende fatsoen als die castanien vande iaqua, ende zijn ooc beter ende smakelijcker om te eeten, maer moeten ghebraden wesen. Zijn van binnen wit gelijck die castanien van Europa, dan hebben dicker basten ofte doppen, Ga naar margenoot+welcke zijn van coluer blauachtigh ende doncker groen. Als zy ongebraden ofte rau zijn, en machmense met die mont niet op doen, want alsmense met die lippe ofte tonghe raeckt, salder het vel terstont af byten en seer smerten, waermede menigh bedroghen werden, die 't niet en weten; daerom moetmense met een mes op doen ofte braden, wiltmen daer deechGa naar voetnoot5) af hebben. Het fruijt, te weten de caju, is ghelijck daermen 'tvoorste van eenen appel af soude ‖ maken, daer staet den steel, daer zy aen wast.Ga naar margenoot+ In 't eeten worghtGa naar voetnoot6) zy seer inde keel in 't swelgen, niet teghenstaende heeft eenen renschen smaeck, want is seer vochtigh ende vol nats. Men snijtse ghemeenlijck in ronde schyven ende legghenseGa naar margenoot+ in een schotel met water ofte wijn, ende dan met sout daer op ghewreven, so en worgense so seer niet, en zijn seer goet ende smakelick om te eeten. Haer saysoen, datse rijp zijn, is inde vasten ende inden winter, ghelijck die mangas, maer en zijn so goet niet als die mangas ende ananas, en oock van minder estimatie; men heeftse oock in grooter menighte duer geheel Indien. |
|