Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Tweede stuk
(1956)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Tekst]Dat 33. capittel.
| |
[pagina 2]
| |
noemen, met die allerleelickste en duyvelsche figuren uytghehouwen, diemen soude moghen versieren. Dese doen zy haer die dagelijcksche offerande, ende segghen, dat dese heylighe persoonen onder haer gheweest hebben, daer zy soo veel mirakelen af vertellen, dat het niet om seggen en is; houden, dat dese hare advocaten tusschen haer ende God zijn. Die duyvel geeft haer dicwils uyt dese afgoden andtwoordt, diese oock wel kennen, en groote eere bewysen met dagelicksche offerhande, om hem te vrient te hebben, en dat hy haer niet beschadigen soude. Hebben oock voor een gebruijck, dat wanneer eenige dochter de bruijt is, ende haren pagode daer met grootelijcks willen eeren, tot een verheffinghe vanden bruydegom, soo brengense de bruijt met groote triumphe ende geselschap van instrumenten ende musijcke op hare manier voor de pagode ofte afgodt, den welcken is gemaect met een penne van yvooren been, waer mede die naeste Ga naar margenoot+vrienden met die bruijt daer by comen, ende hare ‖ maeghdomGa naar margenoot+ met gewelt doen nemen, so dat het bloet aenden afgodt tot een lickteeckenGa naar voetnoot1) blijft hangen, ende als dan nae ander duyvelsche superstiten ende ceremonien met hare offeranden voleyndt hebbende, brengen de bruijt naer huijs, al waerse den bruydegom ghelevert wert, die hem grootelijcks daer in verblijt ende in estimatie houdt, dat de pagode hem so veel eere ghedaen heeft en so groote moeyte afghenomen. Zy hebben oock meestendeel voor een manier, te aenbidden het eerste, datse smorghens (uyt het huijs siende) in't gesicht krygen, 'twelc zy dien geheelen dagh aenbidden, het zy wat het machGa naar margenoot+ Ga naar margenoot+wesen, al waert een vercken oft yet anders. Ooc geschiedende, dat zy des smorgens in 't uyt gaen het eerste gesicht een kraey sagen, die daer by groote menighten in Indien zijn, en sullen dien dagh uyt den huyse niet gaan, om alle 'tgoet vande werelt, want houden dat voor een quaet teecken ende ongeluckigen dagh. Zy aenbidden oock die nieuwe maen; d'eerste reyse, dat zy die in 't ghesicht kryghen, so vallense op die aerde neder, en groeten die met groote cerimonien. Daer zijnder onder haer ghenaemt iogosGa naar voetnoot2), ende is als by ons die cluysenaren ende hermytanen; die houdense | |
[pagina 3]
| |
voor heylighe mannen; dese doen een seer strengh leven met grooter abstinentie, en maken het ghemeen volck veel grillen wijs. Hebben onder haer uytermaten veel toovenaers, die met guycheleryeGa naar margenoot+ om gaen, die het gheheele landt door loopen, ende hebben altoos by haer veelderley levende slanghen, die zy weten te betooveren, ende in cleyne korfkens besloten, halense uyt ende doense dansen, wenden ende keeren op 't geluijt van een instrument, datse spelen; sprekender toe, doense om hare halsen, armen en beenen, cussense, met ander duysent pertenGa naar voetnoot1), datser met bedryven, en dit alles om 'tvolck 'tgelt uyt die borse te locken. Zy zijn inGa naar margenoot+ 'tgemeen groote meesters van fenijn ende vergift te bereyden, daerse wonder met weten om te gaen, ende vergheven lichtelijck malkanderen. Haer wooninge ende huysen zijn seer leegh ende cleijn, met stroey bedeckt, sonder eenighe vensters, met cleyne leeghe ende smalle dueren, so dat men daer by nae al kruypende op zijn knien moet in ende uyt comen. Haren huijsraet zijn stroye matten op die aerde voor hare bedden ende sitplaetsen. Hare tafels, tafelakens,Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+dwalenGa naar voetnoot2) en servietten zijn ‖ vande groote Indiaensche vijgh-bladerenGa naar voetnoot3); dese en dienen haer niet alleenlijck voor tafels, ammelakenGa naar voetnoot4) en dwaelen, maer ooc voor schotels, daerse hare spyse ende compostenGa naar voetnoot5) met aen brenghen, diemen ooc inde winckels van hare cruydeniers ende aptekers, om alle wat zy vercoopen daer in te winden (ghelijck by ons met 'tpampier) ghebruijcken. Zy wetent te samen te voeghen, datser ooc botter, olye ende diergelijcke vette waren in doen, en al watter voor de handt comt. Om haer eeten te bereyden hebben sommighe aerde potten, daerse rijs in koken, ende hebben inde aerde ofte vloer putten gemaect, daerse het rijs in stampen ofte stooten met een houten stamper, daer toe gemaeckt, overmidts dat zy duer hare groote miserabelheyt rijs met die bolsters coopen, gelijck alst wast, ofte sommighe hebbent rijs achter haer dueren ende huysen selfs gesaeyt, datse voor haer familie ende huijs van doen hebben. Gebruijcken om te drincken een copere kanne met een tuijt, om daer also water met om hooghGa naar voetnoot6), sonder de mont te raken, te gietenGa naar voetnoot7). Hebben ghemeen- | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+lijck hare huysen bestreken met koymest, 'twelck zy seggen: verjaecht die vloyen. Zijn seer reijn aen hare lichamen, want wassen haer daghelijcks het gheheele lijf ende soo dickwils alse haer ghevoech doen ende water maken, 'twelck die mans so wel als die vrouwen altoos huckendeGa naar voetnoot1) doen, ghelijck die Mooren ende Machometisten. Wasschen haer altijt met die lincker handt, om datse met die rechter handt eeten, gheen lepelen ghebruijckende. Onderhouden seer scherpelijck hare superstitien ende ceremonien, want sullen nimmermeer uyt gaen sonder hare ghebeden te doen. Wanneer zy langhs die weghen gaen, hebben aen alle berghen,Ga naar margenoot+ clippen, holen ofte speloncken hare pagodes ende afgoden in duyvelsche en afgryselijcke figueren uytghehouwen vande selfde Ga naar margenoot+steen-rootsen ende clippen, met hare forneysenGa naar voetnoot2) daer beneffens, alwaer altoos eenen water-back by staet; ende alle, die daer passeren, wassen hare voeten daer in, ende gaen eenen voetval doen voor haren afgodt, ende sommighe setten hem voor eenighe offerande van fruyten, rys, eyeren, hoenderen, etc., nae haer die devotieGa naar margenoot+ in gheeft, ende daer nae compt den bramenes, hare ministre, die neemt het al wegh ende eetet, ende maeckt het ghemeen volck dienstGa naar voetnoot3), dat het die pagode verteert heeft. ‖ Soo wanneerse eenigheGa naar margenoot+ reysen te scheep over zee willen beginnen, sullen wel vierthien daghen te voren alsulcken regement maken op trompetten te blasen ende beckens te slaen, datmen hooren noch sien en magh, nacht ende dagh, ende alle het schip wordt rondtom met vaentgiens besteken, waer mede zy segghen hare pagode te festeren ende om goede reyse bidden; desghelijcks weder ghecomen zijnde, tot een danck-segghinghe bedryven weder 'tselfde spel by de 14. daghen lanck, 'twelck zy ghebruijcken in alle hare feesten, affairen, bruyloften, gheboorten ende andere ghetyden des jaers, als sayen, mayen, etc. Die heydensche Indianen, die binnen Goa woonen, zijn veel rijcke ende treffelijcke cooplieden en dryven groote handelinghe. Daer is een straet, die alleenlijck vol winckels staet van dese heydensche Indianen, die niet alleen en vercoopen alle zyden, satynen, damasten ende curieusheyt van porseleynen van Chinen en | |
[pagina 5]
| |
ander weghen, maer alle waren van fluweelen ende zyde, satynenGa naar margenoot+ en diergelijcken van Portugael, dat zy alles op coopen door hare makelaren int gros, en weder int cleijn en byde ellen vercoopen, daer zy wonder behendigh in zijn en uyter natueren subtijl toe. Daer zijnder ander inde selfde straet aen d'ander zyde, die hebben veijl alderley soorte van lywaet ende ghemaeckte hemden ende cleeren, een yeghelijck zijn gadinghe, so voor slaven als voor die Portugesen, in summa van alle snuijsterye, datmen mach versierenGa naar voetnoot1). Daer is een ander straet, daer woonen die heydenen, dieGa naar margenoot+ vercoopen allerhande soorten van vrouwen doecken ende ander dierghelijcke waren, en duysentderley manieren van doecken ende cotonyen ghenaemt; is ghelijck canifas; dient om seylen en sacken af te maken. Noch isser een straet, daer die Benjanes van Cambajen woonen, en hebben alle waren ende coopmanschappen van Cambajen en alle soorten van edele ghesteenten, en weten seer subtylijck alle ghesteenten, peerlen ende coralen en dierghelijcken te booren. Ander straten zijnder, daer woonen anders niet dan heydenen, die allerhande bedtsteden, stoelen ende dierghelijcke tuijch draeyen, ende seer konstigh bedecken met lack van alle coleuren, dat seer schoon om sien is; oock bereyden het lack met alle colueren, alsmen't begheert. Daer is oock een geheele straet vol gout ende silver smeden van heydenen, die allerhande werckenGa naar margenoot+ maken; diesghelijcks veel ander ambachten ende handt-wercken,Ga naar margenoot+ als coper-smeden, timmerlieden ende ander dierghelijcke, die Ga naar margenoot+al ‖ heydenen zijn ende elck haer straeten op haer selven hebben. Nu zijnder ander cooplieden, die in't gros handelen met allerhandeGa naar margenoot+ greynen, rijs, andere Indiaensche waren ende coopmanschappen, ende met hout ende diergelijcke. Sommighe pachten des coninghs domeynen ende incomsten, in somma, weten haer in als te behelpen. Daer zijn oock wonder veel heydensche makelaren, seer gedienstigh ende subtijl in't koopen, verkoopen, ende met de tonghe te hangen aen beyde zydenGa naar voetnoot2). De heydenen hebben oock hare winckels van alle kruyden ende speceryen in't kleijn, die het by deGa naar margenoot+ maetgens ende penningen vercoopen, als by ons die kruydeniers ende aptekers, dat onder haer alleenGa naar voetnoot3) is. Hebben al veijl, watmen mach dencken, maer met minder curieusheydt als by ons; gaet | |
[pagina 6]
| |
wat morsich ende vuylichlick toe. Dese kremers zijn gemeenlick bramenes, die ooc voor menistren vande afgoden dienen, ende hebben hare winckels die gheheele stadt duer op alle hoecken vande straten inde mueren vande huysen ghehouwen, tot een groot gherief voor alle man. Oock zijnder wonder veel barbiers, die op alle hoecken vande straten krielen, voor diese van doen heeft. Zy houdenGa naar margenoot+ gheen winckels, dan comen een jegelijck in zijn huijs, om cleijn gelt het hayr af snyden, ende reynigen ooc die nagelen, so wel vande voeten als vande handen, ooc binnen die ooren ende tanden, ende wryven die beenen ende 'tlijf; zijn so importuijn om te dienen, datmense qualick uyt ten huijs can weren, in somma, men heefter eenen grooten dienst ende gherief af om cleijn gelt, en cryghen noch dickwils vande Portugesen slagen toe, sonder datser yet tegen doen dan die schouderen in halen en patientie hebben. Men heeft oock in Goa veel heydensche medecynen, welcke houden haer graviteijt, met hare hoeden voor de son, als die Portugesen doen, dat gheen vande ander heydenen doen dan die ambassaduersGa naar margenoot+ ende sommighe treffelijcke cooplieden. Dese heydensche medecynen en cureren niet alleenlijck die ander heydenen, maer die Portugesen selfs, jae den selfden viçoreyGa naar voetnoot1) ende aerdts-bisschop ende alle monicken ende papen betrouwen haer op dese medecynen beter als op haer eyghen Portugesen, waer door zy groot gelt winnen ende seer gheacht ende gheert worden. Die boeren ende die haer met het landt gheneren in't eylandt van Goa Ga naar margenoot+ende plaetsen rondt om, zijn al meest Christenen ghedoopt, maer hebben weynigh onderscheyt vande ander heydenen, om datse qualick hare heydensche manieren ende superstitien connen achter laten, diemen haer eensdeels toe laet en wat toe gheeft om d'ander heydenen daer toe te locken, ende oock datment haer qualijck anders can ‖ dienst makenGa naar voetnoot2). Die stadt heeft ooc op alle hoeckenGa naar margenoot+ vande straten ende veel ander plaetsen wisselaers sitten, die Ga naar margenoot+zy xaraffosGa naar voetnoot3) noemen, welck alle Indiaensche Christenen zijn; zijn wonder correct ende vast in hare rekeninghe ende 'tghelt t'onderscheyden en te kennen, sonder wien men gheen somme van gelt derf ontfangen, om datter veel valsch onder loopt, dat niet moghelijck en is, van't goet te onderscheyden, ten waer met dese xaraffos, die't met een half oogh weten te kennen. | |
[pagina 7]
| |
Die Indiaensche heydenen hebben een ghebruijck, dat niemandt zijn neringhe mach veranderen, dan volghen altoos het hand-werckGa naar margenoot+ van haer ouders, ende trouwen onder haer met dochters vande selfde hand-wercken, neringhe ofte ambachten, ende wordt so seer onderhouden, dat zy onder malkanderen verscheyden zijnGa naar margenoot+ ghelijck gheslachten ende natien op haer selven, want alsoo noemense malkander; als zy yemandt vraghen, soo segghense: Van wat geslachtGa naar voetnoot1) zijt ghy? Vanden geslachte vande goud-smede, barbiers, cooplieden, cramers, visschers, etc. Men en geeft met die dochters geen houwelicks goet, dan alleenlijck sommighe juweelen ende die costen vande bruyloft, ende die sonen erven alle het goet, waer mede ghenoech is, wat die Indiaensche heydenen in't generael aen gaet van die van Goa ende haer omliggende quartieren. |
|