Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
(1955)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrechtelijk beschermdTijd van verschijnen van het ItinerarioAangezien er enig verschil van mening is geweest omtrent de vraag, wanneer Linschoten zijn Itinerario te boek heeft gesteld, meen ik dit punt, al schijnt het mij van ondergeschikt belang, toch even te moeten aanroeren. Ik ga hierbij uit van Tiele's mening, die het vanzelfsprekend vond, dat Jan Huygen zijn beroemde werk begon samen te stellen na zijn terugkomst uit het oosten, en verder, dat de uitgave werd vertraagd, zodat zij het jaartal 1596 kwam te dragenGa naar voetnoot2). Voor deze vertraging bestonden inderdaad belangrijke redenen, en wel in de eerste plaats de beide IJszeereizen, waardoor Linschoten van 5 Juni tot 16 September 1594 en van 2 Juli tot 26 October 1595 buitengaats was, al drukt Hunger zich dan ook wel wat kras uit door te zeggen, dat Jan Huygen ‘dus gedurende den druk van zijn werk afwezig was’Ga naar voetnoot3). In de tweede plaats had de schrijver van het Itinerario zich ook nog met andere publicaties belast. Zo moet hij vóór de reis van 1594 reeds de Beschryvinghe althans in grote trekken voltooid hebben. Immers voor het werken aan zijn Acosta-vertaling, die hij vergelijkt met zijn eigen werk over Amerika (de Beschryvinghe), dat toen dus al af wasGa naar voetnoot4), vond hij de tijd ‘sonderlingh zijnde op de reyse om t' ondersoecken de engte van Nassau’Ga naar voetnoot5). Houden we dus rekening met dit vertaalwerk én met het opstellen van de Beschryvinghe en voorts met het feit, dat het Reys-Gheschrift nog vóór het Itinerario verscheen, namelijk in 1595, dan staan we inderdaad voor een verrassende productiviteit, vooral bij iemand, die het schrijven niet gewend was. | |
[pagina LXV]
| |
Volgens Burger moeten we dan ook aannemen, dat het Itinerario bij Linschoten's terugkeer te Enkhuizen in 1592 in hoofdzaak al klaar was. Even goed immers als hij op de reis naar het noorden ‘wel tijdt’ gehad had voor zijn Acosta- vertaling, heeft hij ook op zijn terugreis van Goa naar Europa en tijdens zijn langdurig verblijf op Terceira wel gelegenheid kunnen vinden om zijn beroemd geworden Itinerario te boek te stellen. Als men aanneemt, dat hij het al gauw uit handen gegeven heeft, en dat hij de uitgever Cornelis Claeszoon heeft laten zorgen voor de correctie, zodat hijzelf de handen vrij kreeg voor al zijn ander werk, dan is alles veel gemakkelijker te verklarenGa naar voetnoot1). Deze hypothese heeft veel aantrekkelijks; zij houdt evenwel geen rekening met één zeer gewichtig gegeven, namelijk wat Linschoten er zelf over zegt. Lezen we nog eens, wat hij in zijn Prohemio getuigtGa naar voetnoot2). De aantekeningen en schetsen, aldus Jan Huygen, had ik meegebracht om ze ‘te moghen mijn vrienden int particulier voor een nieuwicheyt verthoonen’. We kunnen veilig veronderstellen, dat de tekeningen hierbij de hoofdzaak vormden, immers Linschoten zegt verder: ‘ende nu van d'een, nu van d'ander 'tselfde besichtichtGa naar voetnoot3) zijnde, hoe wel naer mijn opinie slecht en plompelijcken ghedaenGa naar voetnoot3)’, wat moeilijk op de aantekeningen kan slaan. Hij vermeldt dan de op hem uitgeoefende aandrang, ‘die memoriën ofte ghedachtenisse’ van zijn reis ‘aen den dagh te brenghen’. Deze aandrang geschiedde ‘seer instantelick’, ‘daghelicks sonder ophouden’. Linschoten bood aanvankelijk weerstand; slechts na lange aarzeling heeft hij zich de wens zijner vrienden ‘laten aenspreken’. Dit alles laat aan duidelijkheid niets te wensen over, zodat Burger's veronderstelling alleen te handhaven is, als we grove misleiding van de lezer bij Linschoten veronderstellen. En hiertoe hebben we, dunkt me, geen recht. Dat hij met een in hoofdzaak voltooid werk uit Indië is thuisgekomen, wordt ook al heel onwaarschijnlijk door een plaats uit de ‘Voor-reden’ van zijn noordelijke reizen. Hij verklaart daarin, dat hij zich voor de tocht van 1594 liet vinden, ‘hoe wel ick noch onlangs ghecomen was van de Oost-Indische landen, ende nauwelicx voleyndt hadde mijn beschrijvinge der | |
[pagina LXVI]
| |
selver’Ga naar voetnoot1). Linschoten moet hier dus in de jaren 1592-1594 hard aan gewerkt hebben, maar toen was zij dan ook in hoofdzaak klaar. Indien verder de veronderstelling van Burger juist was, dat Linschoten spoedig na zijn terugkomst uit Indië het werk aan Cornelis Claeszoon ter hand had gesteld, dan ware het aannemelijk geweest, dat het pas in 1596 verschenen Itinerario goed verzorgd voor den dag gekomen was. Dit is echter, zoals we, speciaal ten opzichte van de annotationes, hebben aangewezen, niet het geval. In plaats van accuratesse treffen we grote slordigheid aan. Het wil mij daarom voorkomen, dat Linschoten nog op het laatste nippertje, namelijk na zijn reis van 1595, aan het Itinerario, dat hij ‘nauwelicx voleyndt’ had, de laatste hand heeft gelegd, en dat aan deze haast de onbevredigende eindredactie is toe te schrijven. In hoeverre Paludanus hierbij betrokken is geweest, blijft een open vraagGa naar voetnoot2). Persoonlijk ben ik meer geneigd, de autodidact Jan Huygen aansprakelijk te stellen voor de definitieve vorm van het boek dan de geleerde Paludanus, van wie men meer systematiek mag verwachten. Hoe dit ook zij, de werkkracht, die Linschoten als auteur ontplooid heeft sedert 1592 - en dit mogen we Burger toegeven - grenst aan het onmogelijke, maar zij gaat toch niet over die grens heen. |
|