Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Eerste stuk
(1955)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrechtelijk beschermdAnalyse van het ItinerarioWenden we ons na deze algemene opmerkingen over de levensloop van de schrijver meer in't bijzonder tot zijn Itinerario, dat, zoals Burger schrijft ‘een der merkwaardigste en belangrijkste, en tegelijk een van de boeiendste boeken is, die ooit zijn geschrevenGa naar voetnoot2). Het bestaat uit 99 capittels, van zeer verschillende lengte, die samen in de oorspronkelijke uitgave 160 folio-bladzijden beslaan, in twee kolommen bedruktGa naar voetnoot3). Jan Huygen valt met de deur in't huis en begint onmiddellijk met zijn vertrek uit Enkhuizen naar Spanje, gevolgd door enige mededelingen over zijn verblijf aldaar en in Portugal (cap. 1 en 2). In cap. 3 lezen we uitvoerig over de Portugese schepen, die naar | |
[pagina XLVII]
| |
Indië varen, zo over lading, functies, salarissen als voeding van het scheepsvolk, waarop dan Linschoten's heenreis tot Mozambique volgt. Daarna komt de beschrijving van deze belangrijke Portugese basis met enige bijzonderheden over Oost-Afrika, tot Suez (cap. 4). In hetzelfde hoofdstuk nog lezen we over Linschoten's aankomst in Goa. Hierop volgt een lange aardrijkskundige uiteenzetting (cap. 5-26), waarin Linschoten zich tot taak stelt, alle streken langs de Aziatische kust, van Aden tot Japan toe, voor zijn lezers te beschrijven volgens de beste gegevens, welke hem ten dienste staan, waarbij hij zich voorbehoudt, nader in te gaan op alles, wat betrekking heeft op Goa en onmiddellijke omgeving. Bij Singapore gekomen onderbreekt hij zijn kustbeschrijving een ogenblik, om mee te delen, wat hij omtrent de Indische archipel te weten was gekomen (cap. 19-22), waarbij hij speciaal op Java wijst, ‘op welcke plaetse men wel soude traffiqueren mogen, sonder yemandts belet: want die Portugesen daer niet en comen’; hij laat dan ook niet na, er enige gegevens over handelswaren en prijzen aan toe te voegen. In capittel 22 wordt de kustbeschrijving van Achter-Indië voltooid, terwijl we er tevens nog mededelingen over de Philippijnen in aantreffen. Bijzonder uitvoerig handelt Linschoten over China (cap. 23-25), terwijl hij ook bij Japan (cap. 26) vrij lang stilstaat. Voor de 73 nog volgende hoofdstukken heeft de schrijver weer vastere grond onder de voeten: ze betreffen doorgaans gebieden, die hij goed kent en gebeurtenissen, waarvan hij zelf getuige is geweest. Na een historische verhandeling over de ontwikkelingsgang der Voorindische staten (cap. 27), die niet tot de sterkste gedeelten van zijn boek behoort, geeft Linschoten ons een levendig tafereel van de bonte samenleving, die hij in Goa heeft leren kennen (cap. 28-44), waarbij hij zijn nuchtere Hollandse kijk geeft op de ‘hooghmoedigheyt en opgheblasenheydt’ van de Portugezen en de ‘luxurieusheid’ van hun vrouwen, waarna ook het corrupte regeringssysteem een veeg uit de pan krijgt. Van meer belang nog is, wat hij opmerkt over de talrijke andere bevolkingsgroepen, die hij in Goa aantreft, van de Portugese halfbloeds tot aan de ‘swarten van Mossambique’ toe. Met grote nauwkeurigheid worden hun verschillende godsdiensten en gebruiken getekend. Voor wie in India handel zou willen drijven heeft Linschoten een speciale behandeling van munten, gewichten en | |
[pagina XLVIII]
| |
maten ingelast (cap. 35). Op de schildering van de menselijke samenleving volgt een behandeling van de dierenwereld (cap. 45-48). Veel uitvoeriger wordt over de planten gehandeld. Jan Huygen begint hierbij met een afdeling ‘Van alle vruchten, boomen, planten, ende gemeen kruyden in Indien’ (cap. 49-61), waarin hij mededelingen geeft over de namen, de plaatsen, waar ze voorkomen, het uiterlijk en het gebruik, dat de mens ervan kan maken. Hierop volgt een tweede afdeling: ‘Van speceryen, droogisteryen, planten, ende materialen die de medicyne ende aptekerye aengaen’ (cap. 62-83), waaronder ook enkele dierlijke producten als muscus en civet genoemd worden. Het is duidelijk, dat de schrijver hier weer in de eerste plaats het nuttig effect van zijn mededelingen op het oog heeft. Dit is ook het geval met de uitvoerige behandeling van edelgesteenten en de taxatie daarvan (cap. 84-91). Linschoten is zich weliswaar bewust, dat zij, die hiermee te doen krijgen, zich ‘tot meerder claerheydt ende kennis’ wel eens zullen moeten wenden tot ‘die rechte juweliers ende diamant-slypers’, maar vindt toch, dat ze nut van zijn eenvoudige ‘instructie’ kunnen hebben tegenover de handige deskundigen, ‘die altoos den meesten prijs ende haer eyghen baet soecken’. Heeft hij tot dusver alleen over Indische tóestanden gesproken, zijn 92e capittel, dat ongeveer een achtste gedeelte van het hele werk bevat, is gewijd aan ‘sommighe gheschiedenissen in Indien, den tijdt mijnder residentie aldaer’. In chronologische volgorde geeft hij hier alles, wat hij voor merkwaardigs beleefd heeft: de komst van merkwaardige persoonlijkheden in Goa, het voor anker komen van schepen uit Europa, die het laatste nieuws brengen, de inhuldiging en het overlijden van een vicerey, en zoveel meer, dat in het bestek van deze inleiding niet genoemd kan worden. Een uitzondering moet ik maken voor het goed vertelde, boeiende verhaal van de moord op Linschoten's vriend Frans Coningh, een uit Antwerpen afkomstige diamantslijper, die, gekoppeld aan een halfbloedje, dat slechts elf jaar oud was, ‘maer in boosheydt die arghste die oyt aerde droech’, door de Portugese minnaar van zijn vrouw in zijn slaap vermoord werd. Aan het slot van hetzelfde hoofdstuk wordt nog het uitrusten van de vloot behandeld, waarmee Linschoten zijn terugreis naar Portugal zal doen. Over deze ongelukkige tocht tot de aankomst bij de Azoren handelen de capittels 93-96. We krijgen dan een uitvoerige, leerzame beschrijving van deze eilandengroep (cap. | |
[pagina XLIX]
| |
97-98), waarop Jan Huygen dan weer een opsomming geeft van merkwaardige gebeurtenissen, die hij op Terceira, het eiland, waar het bestuur over de Azoren gevestigd was, heeft meegemaakt (cap. 99). De hoofdindruk, die we hierbij krijgen, is wel die van grote radeloosheid bij overheid en bevolking, doordat de Engelsen steeds de zee onveilig maken en het ene schip na het andere weten te veroveren, terwijl de regering van Philips II hier vrijwel machteloos tegenover staatGa naar voetnoot1). Aan dit slotcapittel zijn ook Linschoten's reis van Terceira naar Lissabon en zijn terugkeer vandaar naar Enkhuizen toegevoegd.
***
Uit deze korte analyse is wel duidelijk geworden, dat het Itinerario geen strakke eenheid vormt, en dat het vier verschillende facetten heeft. 1o is het, zoals de titel aangeeft, een reisbeschrijving, 2o bevat het de gebeurtenissen, die Linschoten in Spanje en Portugal, in India en op Terceira meemaakt, 3o is het een aardrijkskundeleerboek, waarbij de nadruk op Voor-Indië valt, en 4o is het Itinerario ook een koopmanshandboek, bestemd voor degenen, die in het oosten zaken willen doen. Bij dat alles merken we steeds weer, dat de schijver grijpt uit een volheid van kennis, maar zich beperkt, om zijn boek niet al te wijdlopig te maken. Als men hierbij nog het heterogene karakter van Linschoten's werk en zijn gebrek aan ‘voorgaende oeffeninghe’ in aanmerking neemt, dan zal men begrijpen, dat dit zo levendig geschreven boek in systematiek dikwijls achterstaat bij het werk van vakgeleerden. Zo duidt de titel van capittel 30: ‘Vande Portugesen ende Mestisen haer huijshouden, courtosyen, trouwen, ende ander ghebruijcken en manieren van Indien’ niet aan, dat hier iets anders zal worden behandeld dan in het vorige, dat tot opschrift heeft: ‘Vande costuymen der Portugesen, ende die van haer gheprocreert zijn, ghenaemt Mestiços, ofte half geslacht, so van Goa, als van alle die Orientaelsche contreyen’. Het opschrift van capittel 62 ‘Van speceryen, droogisteryen, plantenGa naar voetnoot2)’ etc. doet eigenaardig aan, waar aan het slot van 61 is opgemerkt: ‘waermede wil voleynden vande gemeen cruyden, boomen ende plantenGa naar voetnoot2) van Indien’ etc. Linschoten's reis van | |
[pagina L]
| |
Terceira naar Holland wordt, zoals we reeds zagenGa naar voetnoot1), eigenlijk ten onrechte behandeld onder de titel: ‘Van sommighe notabele gheschenissen, den tijdt mijnder residentie in het eylandt Tercera’. Merkwaardig weinig systematisch is Jan Huygen bij het noemen van munten, maten en gewichten in capittel 35. Typisch voor hem is, dat hij midden in de behandeling der kruidnagelen (cap. 65) een kleine excurs over zijde inlast. Ik zal het bij deze voorbeelden laten. Het Itinerario is doorlopend voorzien van inhoudaanduidende kanttekeningen, die enigszins haastig schijnen te zijn opgesteld; ze zijn niet altijd juist en passen soms merkwaardig slecht bij de tekst, die ze moeten samenvatten. In capittel 15 (4e kanttekening) is sprake van ‘'t eylandt Choramandel‘. In capittel 36 roert Linschoten het vegetarisme der brahmanen aan; de kanttekening hierbij luidt: ‘Der priesteren vrouwen eeten gheen gedierten die leven gehadt hebben, maer kruyden, etc.’, waarschijnlijk in verband met het feit, dat iets vroeger en iets later in de tekst sprake is van vrouwen. In capittel 42 vinden we als kanttekening: ‘De Malabren mogen gheen wyven trouwen’, terwijl uit de tekst duidelijk wordt, dat dit alleen slaat op de z.g. ‘Nayros’, de adellijke strijdersstand. In capittel 48 lezen we in margine: ‘Met een volle maen zijn de creeften, crabben goet, ende vol’, precies het omgekeerde van wat in de tekst staat. Karakteristiek is ook een vergissing aan het slot van capittel 71, waar in de tekst staat: ‘Men hout int gemeen die stammen ofte struycken vol kerven, om datter alsoo te beter die benjuin souden uyt vloeyen’, terwijl in margine staat: ‘Men kerft de boomen op datter het benjuin te beter groeyen soude‘Ga naar voetnoot2). De vraag komt dan ook bij ons op: wie heeft de marginalia bij de tekst aangebracht? Dit is niet met zekerheid vast te stellen. In één geval wordt, als er sprake van Linschoten is, de eerste persoon gebruikt, namelijk bij capittel 84: ‘Van deze schiltpadden machmen een kam sien bij doctor Palud. als ic hem mede gebracht hebbe.’ Acht malen vinden we de eerste persoon meervoud, als de groep bedoeld wordt, waar Jan Huygen toe behoort, zo b.v. bij cap. 1: ‘An. 1579. den 6. Decemb. zijn wy yut Texel geseylt’, | |
[pagina LI]
| |
en bij het 3e cap.: ‘Den 15. Aprilis sagen wy het landt van Madera’Ga naar voetnoot1).; daar staat echter een overweldigend groot aantal gevallen tegenover, waar de derde persoon gebruikt wordt, hetzij enkelvoud (bijv. ‘Jan Huyghen geeft hem in dienst met een Duyts edelman ende reyst met hem naer Portugael.’, cap.1) of meervoud (bijv. ‘Wanneer dat zy te Cochijn quamen.’, cap. 92, kolom 130b van de oorspr. uitgave). Misschien is de verklaring hierin te zoeken, dat iemand anders, b.v. de uitgever, de marginalia heeft opgesteld, en dat Linschoten persoonlijk er nog de laatste hand aan gelegd heeft. Het was op Nieuwjaarsdag 1596, ruim twee maanden nadat hij van zijn laatste tocht naar het noorden was teruggekeerd, dat Jan Huygen zijn Itinerario aan de Staten-Generaal opdroeg, niet zozeer om de ‘vermaertheyt’ van de hoge vergadering te kunnen gebruiken ‘als een schilt tegen die berispers, wangunst ofte nueswijsheyt’, maar veeleer om zijn erkentelijkheid te betuigen voor de steun en waardering, die hij, vooral door bemiddeling van François Maelson, van Hun Hoog Mogenden bij het zoeken van de noordelijke doorvaart had ondervonden. Een korter ‘Prohemio ofte voorreden totten leser’ volgt dan, waarin hij uiteenzet, hoe hij nolens volens tot het schrijven van zijn boek is gekomen, doordat zijn vrienden daar ‘daghelicks sonder ophouden’ op hadden aangedrongenGa naar voetnoot2). De lezers konden nu, rustig in hun ‘camer ofte contoor’ blijvende, al het ‘wonderbaerlicks ende ghedenckweerdichs’ lezen, dat Jan Huygen op zijn tocht bejegend was, tot ‘hare vermakelickheyt, ende moghelick profijt’. Laten zij, inplaats van ‘eenige welsprekentheyt te verwachten’, zo zegt Linschoten aan het slot, genoegen nemen met ‘de clare waerheyt, die ick hier inne naecktelick hebbe ghebruijckt’, en ‘die goeden wille voor't werck’ nemen. Mocht een zo bekend man als Cornelis Claeszoon de uitgave van het Itinerario op zich genomen hebben, en grote ingenomenheid betuigd hebben met het ‘heerlijck werck’Ga naar voetnoot3), de uitvoering bleef bij zijn enthousiasme achter. ‘Fraai drukwerk levert hij over 't algemeen niet’, schrijft BurgerGa naar voetnoot4), en Jan Huygen's boek vormt hierop geen uitzondering. Verder zou het beeld van de | |
[pagina LII]
| |
grote, dichtbedrukte pagina's aangenamer aandoen, indien er meer alinea's waren aangebracht; dit zal wel niet zozeer aan zuinigheidsoverwegingen te wijten zijn als aan te haastige uitvoering: het Itinerario toch bevat ook een zeer groot aantal drukfouten, die trouwens ten dele reeds aangegeven zijn aan het einde van de band, waarin het voorkomt. De interpunctie is slordig aangebracht. |
|