letterkundigen strijd te willen mengen, welke, zooals hij voorziet, uit de scherpzinnige vraag van ‘wie helpt mij?’ geboren zal worden. Integendeel, hij verheugt zich er op, daardoor in de gelegenheid te zijn op het wetenschappelijk gebied, dat hem als tabakshandelaar tot dusver geheel vreemd is geweest, wellicht ingeleid te worden. Hij gevoelt ook, nu zulk eene vraag in de Navorscher geplaatst is, dat hij eene zware zonde begaan heeft, door te gelooven, dat de onverklaarbare spreekwijze ‘Toujours perdrix algemeen bekend was.
Hij zelf heeft ze gebruikt op eene zeer lichtzinnige wijze, in de veronderstelling, dat iedereen ze verstaan zou. Omtrent de ware beteekenis van die spreekwijze, afkomstig, naar hij gelooft uit Frankrijk (waar ligt Frankrijk? Wie helpt mij?) zal hij niets zeggen; hij zou de gevoelens der geleerden op dit punt niet willen vooruitloopen of prejudiciëeren; maar ter opheldering van de beteekenis, waarin hij zelf meer dan eens de bedoelde spreekwijze heeft gebruikt, laat hij eenige voorbeelden volgen van hetgeen hij, wellicht zeer verkeerdelijk, toujours perdrix noemt:
1. | Het onvermijdelijke Carneval de Vénise op een concert. |
2. | De praatjes over het weer op eene theevisite. |
3. | De vriendelijke raadgevingen van eene schoonmoeder. |
4. | Alle Amerikaansche romans, navolgingen van Uncle Tom. |
5. | Een antwoord op de troonrede, - of dat staatsstuk zelf. |
6. | Alle klachten over dure tijden. |
7. | De herhaalde verzekering onzer vrienden, dat wij ‘een heerlijken zomer’ hebben gehad. |
8. | Een nommer van de Navorscher. |
9. | Een bundel ‘nieuwe preeken.’ |
10. | De gelukwenschen onzer vrienden, als onze vrouw voor den vijftienden keer bevallen is. |
11. | Alle toosten, bij alle mogelijke gelegenheden. |
12. | Eene ‘buitengewone voorstelling’ in het paardenspel, of eene ‘belangrijke discussie’ in de Kamer. |
13. | Een belasting-biljet. |
14. | Eene aanprijzing van de Revalenta en de Holloway-Pillen in de couranten, en van zijne vrouw, door een jonggehuwde. |
15. | De ophemeling onzer ‘onvergetelijke voorouders,’ bij elke gelegenheid. |
16. | De groote ‘bezadigdheid’ van ons volkskarakter. |
17. | De verslagen van het Afschaffing-genootschap in het bijzonder, en van alle geleerde en ongeleerde genootschappen, in het algemeen. |
18. | De gelukwenschen op nieuwjaarsdag. |