hammetje zoo dun als een pannekoek, 's avonds. Meer kan ik niet gebruiken; het ergert mij ook altijd de menschen, die zoo laat eten, midden in den nacht nog, als vraatzuchtige dieren, voor de volle tafel te zien zitten smullen en zich allerlei ziekten op den hals halen! Geen wonder, dat zij galziek en slecht gehumeurd en pruttelaars worden!’
‘Kom, kom!’ hernam ik, ‘ik heb u wel meer dan eens met heel veel smaak 's avonds mede zien eten!’
‘Ja, dat wil ik wel gelooven; het is mij altijd eene verlossing, als op zoo'n partij het etensuur slaat, en men van die vervelende speeltafeltjes opstaan kan, waar men den heelen avond achter moet zitten, en doen alsof men het pleizierig vond! Niet, dat ik zoo'n vijand ben van een geregeld partijtje; dat niet! Maar, tien tegen een, is er altijd een van de vier aan tafel, die er niets van weet, - en dat is erg, - en die babbelt en praat en lacht tusschen het spelen door; - zie, dat is onverdraaglijk, - vooral wanneer men, zooals ik, altijd slechte kaarten krijgt. Neen, dat is wezenlijk merkwaardig, Smits; ik houd nu niet van pruttelen, maar, zonder overdrijving, ik verlies geregeld elken avond als ik speel, en als men dat vooraf weet, dan is het plezier van het spelen weg!’
‘Maar ik dacht, dat gij niet van praatpartijtjes hieldt?’
‘Dat doe ik ook niet. Ik weet niets vervelender dan eene praatpartij, behalve eene soirée musicale, zooals het heet, die altijd er op aangelegd is, om de dochter des huizes in het voordeeligst licht te doen uitkomen, - en anders niet, - en waar van de gasten gevergd wordt, dat zij alles mooi vinden en goedkeuren, wat de liefhebbers verkiezen op te dreunen. Op een concert kan men ten minste met zijn vrienden praten en de muziek critiseeren - maar op eene soirée musicale is men niet slechts verplicht zich te vervelen, maar daarbij te verklaren, dat men alles heerlijk vindt, - van de rammelende piano af, tot aan de valsche stemmen, die ze begeleidt! - En wat nu die praatavondjes betreft, - ik wil niet klagen, en houd er niet van, om alles af te keuren, maar nu vraag ik u op uw geweten af, - wat hoort men daar gewoonlijk? Wellicht mijnheer A., die een geestig mensch is, en die zich beleedigd gevoelt, als hij zich den neus snuit, en men niet daarover lacht, - of mijnheer B., die een groot geleerde is, en ons voor domkoppen houdt als wij het niet heel pleizierig vinden naar eene geïmproviseerde dissertatie over de Egyptische mummiën te luisteren, - of mijnheer C., die een staatsman is, neemt het woord, en vergast ons op al de onuitvoerbare plannen, welke hij tot heil van het vaderland ontworpen heeft, - maar welke, “de omstandigheden” beletten, dat hij ooit in praktijk zal brengen! - Of nog erger; daar ontmoet men dien zeer eleganten jongen C., die le don de la conversation heeft, zooals men zegt, - en die den heelen avond door over het