‘Iedereen’ is soms niet veel meer dan niemand, - in de zuivere beteekenis van het woord. ‘Iedereen's’ kennis bepaalt zich tot de kunde van een schoolknaap; ‘dat weet iedereen!’ is zooveel gezegd als: dat indien gij het ook niet weet, gij een erge domkop zijt, - en ‘iedereen’ die het wel weet, is evenwel daarom nog lang geen iemand van gezag.
Daarom wordt ook waarschijnlijk ‘iedereen’ zoo dikwerf als den zondenbok der maatschappij gebruikt; iets, dat ‘iedereen zegt,’ maar dat men bepaaldelijk tot niemand kan te huis brengen, wordt door een wijs mensch onmiddellijk als een los gerucht, hetwelk geen geloof verdient, verworpen Daar echter ‘iedereen,’ ten minste in zijn eigen oogen een wijs mensch is, struikel ik over de bespottelijke tegenspraak en ongerijmdheid, dat ‘iedereen’ zeer veel prijs op zichzelven stelt, en tevens geen duit om ‘iedereen’ geeft! - Het is om razend te worden!
Zoo ik nu verder ga, en mij ‘iedereen’ logisch zoek te construeeren, daar ik hem niet lichamelijk te zien kan krijgen, dan stuit ik weder op een aantal bezwaren, die mij wanhopig maken, terwijl mijne fantaisie weder aan het gisten gaat en mij de dolzinnigste dingen voorspiegelt.
Eerst verbeeld ik mij ‘iedereen’ als eene soort van menschelijke hydra, waartegen de helden te velde trekken, en tevergeefs het eene hoofd van het ondier na het andere afslaan, daar ze, even snel als die van het monster van de fabelkunde, weder aangroeien.
Zooals ik gezegd heb, het gerucht door ‘iedereen’ verspreid, en door niemand gewaarborgd, - één hoofd van het dier, - wordt heden door eene wijze verworpen, - en groeit morgen, in eene eenigszins gewijzigde gestalte, weder aan, - en zoo gaat het voort, van dag tot dag en van eeuw tot eeuw. Wat ‘iedereen’ weet, heeft geene waarde, - en toch, wat ‘iedereen’ doet, heeft een onbetwistbaar groot gezag, en ‘iedereen's’ oordeel is een orakel. Als ‘iedereen’ dezen of genen zanger of tooneelspeler prijst, zal ik mij wel wachten, mij door al de tongen van de groote slang te doen uitsissen, of uitfluiten, door de ongerijmdheid van ‘iedereen's’ meening te beweren, en als ‘iedereen’ iemand met zijne giftige tong bespuwt, zal ik het wel laten met zulk een mensch gearmd over straat te gaan.
En toch mag ik niet wenschen ‘iedereen’ tot vriend te hebben, en stel er zeer weinig prijs op, om met ‘iedereen’ overal gezien te worden. - Ja zelfs, ik neem het eenigszins kwalijk, als ik met ‘iedereen’ op eene partij uitgenoodigd word, en wil ik, van mijn kant, iemand een bijzonder blijk van achting geven, dan vraag ik niet ‘iedereen’ om hem te ontmoeten. In één woord, hoewel ik niet nalaten kan of mag, om ook te doen wat ‘iedereen’ doet, en om in grooten angst te leven voor ‘iedereen's’ vonnis, bewijs ik hem