‘Dat beroemd volk,’ sprak hij, ‘leerde de jeugd, zooals u bekend zal zijn, alleen met den boog te schieten, de waarheid te spreken, en paard te rijden. - En wat doen wij anders? Is niet onze eerste les: spreekt altijd de waarheid? - en de tweede, die wij door ons voorbeeld geven, - met spek te schieten? En is niet het spek, de hedendaagsche Scythische boog, - welken overigens onze handboogschutterijen, in weerwil van zijne volstrekte en onloochenbare nutteloosheid, met voorbeeldigen ijver weder bij ons zoeken in te voeren? - Wat nu het paardrijden betreft, - waarde vriend, - gij hebt zelf genoeg van onze stokpaardjes gezien en gezegd, om te moeten bekennen, dat wij in de rijkunst volmaakte Scythiërs zijn.’
Dienzelfden avond sloeg ik mijn boeken open, om het punt nader te onderzoeken, toen ik, heel toevallig, eene beschrijving vond van iets, dat bij de Noordamerikaansche Indianen zeer in zwang is, en dat mij weder omtrent onzen oorsprong aan het wankelen bracht. Ik las daar eene beschrijving van den stam der Hurons, en hoe zij eigenlijk aan dien naam kwamen door de vreemde wijze, waarop zij hun hoofdhaar naar achteren opbonden, wat hen eenigszins (in het oog der Franschen) op een wild zwijn (hure) deed gelijken. Verder, dat de machtigste man onder die wilden, niet het opperhoofd van den stam was, zooals men geneigd zou zijn te gelooven, maar altijd de een of andere goochelaar en waarzegger, die het volkje op de meest behendige wijze door allerlei bezweringen, streken en listen van zijne eigene onfeilbaarheid en groote deugden wist te overtuigen.
Zeker kapsel, dat in den laatsten tijd zeer in de mode is geweest, - en het diepe ontzag, dat wij voor allerlei goochelarij, staatkundige, letterkundige en andere aan den dag leggen, brachten mij nu weder op het vermoeden, dat wij wellicht van Noord-Amerikaansche afkomst konden zijn, en ik zou mij hiertoe bepaald hebben, zonder de laatste merkwaardige ontdekking, welke ik heden ten beste zal geven, en die op het volgende nederkomt:
10. Een goed Muzelman drinkt geen wijn.
Dat doen wij ook niet, sedert onze wijnkoopers, als echte Turken, voor ons zorgen, en verfhout en allerlei andere lekkernijen ten onzen behoeve opdoen, terwijl de ‘afschaffers’ mede tot de ergste Turken, mij bekend, behooren.
20. De dansende derwischen staan in de hoogste achting bij de Turken.
Ik dacht aan mijn jonge vrienden, wier beenen alle avonden op bals verzocht worden, en riep onwillekeurig: ‘tout comme cheznous!’
30. Verder: heet een boekverkooper bij de Turken en Perzen, ‘een mensch, die op het brein van een ander teert.’
Zóó heeten zij niet bij ons: - maar men zou toch de