| |
| |
| |
De generaal slaat zijn kamp op
De generaal lachte onophoudelijk verheugd opnieuw te kunnen beginnen. Het werd wel laat. De jeeps begonnen een voor een voor te rijden in een lange rij, elke wagen lichtblauw gespoten. In het hoofdkwartier zuid damde de generaal met patronen, scherpe. Uit de morsehut drongen signalen naar buiten. Lijkbleek drong de ambassadeur aan. Ik kuste snel, nam afscheid, een moment later begon Billy te huilen. Vreselijk te huilen, gewoon ontzettend. Op het plein vielen de bomen op aandrang van de bulldozers er werd gevochten op alle fronten. Ik hield aan. ‘Kunnen we er nog komen?’ Drie pokerende soldaten keken niet eens op of om. Veteranen. Na een minuut of zo kwam Katja afscheid nemen. De generaal stak een fraai gepolijst stokje onder zijn oksels. De jonge geuniformeerde soldaten gingen popelend in de jeeps zitten. Je komt elkaar soms tegen, op de markt. Je bestaat alleen nog in mijn herinneringen. Je hebt al veel, erg veel voor me gedaan. Ik wil je geven. Ze maakte zich los. De generaal sommeerde me. Wat dacht ie wel, het gedonder. Billy pelde zwijgend een reepje kauwgum uit een groen pakje. Straks ruikt zijn adem naar spearmint. Je zwijgt maar want dit is een spel
| |
| |
zonder knikkers. Baas Jan besloot op het laatste moment in te joinen met de expeditie. Ik kende nog nauwelijks de ervaringen, de hallucinaties, het nuchtere, brede bewustzijn, de boulevardbladen. Het begon niet zo lang geleden. Tenslotte moet je oorlogsverslaggever zijn en iets wagen, geen terreur; ik ben nog steeds mijn eigen kroongetuige. Veel gezien, de prachtige wonden, het gierende lawaai van het sterven, de blanke open steden, de wijde ledematen. Ik zag monden, talloze monden, vluchtig de zwarte streep tussen de mooie lippen van de meisjes die hooghartig spioneerden, de meisjes die ik allang niet meer herken nu ze terug in hun uniform zijn met wijde capes en omdat ik verder moest. Ik zag het allemaal nabij, de feesten: ik ken en kende de linkeroever; ik zag zelfs de zee. Het natte sluike haar in de nek minden we op een achterbank, herkenden de duinen. Ik rijd verder, verder dan de blues, verder dan een lifter op Oudenrijn; verder dan mijn ogen dragen neem ik steeds weer afscheid. Met de generaal en zijn wanhopige troepen op weg voorgoed de jungle in. Er waren tijden dat je met me meereed in Volvo's, Volkswagens, Opels, vrachtwagens met schreeuwende chauffeurs; je bent weer helemaal nieuw en vreemd voor me geworden, zoals vroeger, zoals die keer Katja. Ik zie je niet meer. Billy zit nog als de eerste keer op het terras. Ik typ uitzonderlijk produktief mijn natuurgetrouwe verslagen in hotelkamers, kloosters, stationshallen voor je. Nog een geluk dat
| |
| |
ik je toevallig nog een keer tegenkwam. Daar zit je dan hoog te paard. Nu stopt Billy gierend voor een paar flessen. We drinken haastig, in de berm gehurkt; we zijn tenslotte haastig en gespannen op weg naar het definitieve front. Voor ons ligt de lage skyline. De generaal zwaait, zijn gezicht weer wat ouder; het goud raakt versleten. In het dimlicht gebaart hij verder te gaan, anxious. Ik speel toch maar weer mee later in de jeeps. De jonge blonde soldaat van Billy stroopt zijn hemdsmouwen op; de haren op zijn onderarm glimmen van het zweet; hij grijnst tegen de zon. Billy blijft gespannen naar de bochten en de hobbels in de weg kijken. Alsof ik het niet allang gemerkt had. Op zijn schoot ligt een gloednieuwe Zeiss 12 × 50 prismakijker. Baas Jan gebaart; later op de avond in de verhalen gaan we volledig terug naar de situaties van een vol jaar. Met de koffie ken ik ze allemaal te goed. In de sneltrein wou ze dicht bij me komen in het compartiment me kussen, beet me oorlellen bekant af. Wie is de generaal? De generaal is een jonge, seniele, oude man die kwijlt als hij spreekt, dikwijls onderscheiden voor zijn vechten, weet soms verhalen, vertelt wilde verhalen van vroeger; de generaal heeft ze niet allemaal. De vriendinnen wilden niet voor de waarheid instaan. Koen verdween van het toneel, liever gezegd uit de stad, pas toen iedereen het gerucht gehoord had en meesmuilend grijnsde als ie voorbijparadeerde, mooi hoor. De adamsappel van de jonge, blonde soldaat beweegt heftig; hij
| |
| |
schildert ook hoor ik later, ontvang allerhande banale bizonderheden; hij onderging een Lexingtonkuur, exposeerde meermalen tot hij door de railing ging in St. Louis, Missouri; toen ze de wagen opvisten stond de radio nog aan, codeletters will, discjockey Ron Lundy; controleer maar.
Ergens in de onderwereld wachten tweedrie vrienden hun onvermijdelijke straf af. Met mij niets aan de knikker; het is nog ver. De jeeps draaien een zandweg in, het zand spuit tot over het hek. Ik vind bij het uitstappen zomaar drie blinkende kwartjes in het gras. reden genoeg om een magische mandala te tekenen. Wij zullen ons van het zuiden naar Amsterdam of Antwerpen vechten al naar gelang, maar Antwerpen is net iets dichterbij.
Flarden toespraak van de brullende generaal dringen tot hier door, eucalyptusbomen-berken-elzen-mammoetbomen-berken-eiken-djati-berken. Het meisje is dit jaar blond, negentien jaar; ik ga niet verder; ik ruik de zomer door de grond. De generaal doet sluipen voor. We maken de talententest. Slechts een nagelvijl nodig en we testen uw misdadige aanleg. Het werd een droevige dagorder helaas, maar jaja neenee wat God doet schijnt welgedaan te zijn. Uiterlijk zijn we niet zo in oorlog; er is niets aan te doen; het wordt wel weer snel nacht. In de verte is de Sint Jan verlicht en in het Café de Parade valt iemand ruggelings. Stoned. De moordende nacht komt onherroepelijk. Het is jammer dat je geen jongetje bent. Geen over- | |
| |
done emotie s.v.p.; haar haardracht is door het opvallende licht wel erg begerenswaard. Ik kom er nog op terug en snikkend, wil voorbijgaan aan namen, historie, realiteit, constellaties. Ik kan sommige kleine evenementen niet vergeten, een oogopslag, een vlugge blik over mijn schouder, vroeger in de kleine klas (hier volgen nog zeven trilogieën over, ik ben lang niet uitgepraat), nu twee jaar geleden het slapen op het Scheveningse, liever gezegd Ockenburghse strand met onder de schouder de Daily Mirror met Christine Keeler en de Great Train Robbery; tegelijkertijd overleed een spastische kolonel, begon juist een nieuwe zomerdag in een ander werelddeel, miste een hollandse toerist (drieënvijftig jaar, hoofdonderwijzer, te hoge bloeddruk, zorgt 's winters voor de schoolverwarming, slaapt tweemaal per dag, levert per jaar vier uitmuntende leerlingen aan het v.h.m.o., twaalf aan het u.l.o. (degelijke opleiding, naderhand kan uw zoon/dochter nog alle kanten op), de rest aan de l.t.s., jammer genoeg zijn treinaansluiting naar Karinthië; twee amsterdamse meisjes kusten elkaar; mijn vriend dronk zijn eerste borrel. Op de motorkappen van de jeeps
hebben we met sjablonen de verplichte registratietekens geschilderd. Billy zit nu aan het stuur van de mij speciaal toegewezen kar; expres midden op de weg rijdend vreten we de streep. We rijden plotseling weer in daglicht door een dorp over een akker door een bos weer op een smalle asfaltweg, populieren aan weerskanten. Er waren veel tournees
| |
| |
en nu staat mijn naam op vele toiletmuren geschreven met potlood, balpen, viltstift, lipsticks, met scherpe voorwerpen, spijkers, stalen kammen, passers in het zachte gele hout gekrast. Klungelige, landerige gesprekken 's middags als we zonder geld zaten. De consequenties grif aanvaard schreven we gedichten in groene notitieboekjes, op grote vellen ruitjespapier, op dikke pakken bankpost, met schoolkrijt op het plaveisel; op de achtergrond jankt een mondharmonica, vroeger exclusief, nu verplicht (luister maar op golflengte 266, on the go, big L). look, the sub-marines are racing!
Ik eis van je dat je het idioom bestudeert, op de hoogte blijft, contact behoudt, communiceert, verslag uitbrengt, leuk doet, je opdracht, je eigen opdracht volbrengt, een proefschrift schrijft, verslag uitbrengt, aanwezig bent, je leven waagt, je reputatie op het spel zet, gitaar-harmonica leert spelen, Dylan nabootst, hip bent, bergen op eigen kracht leert bestijgen, blijft, mijn mond zoekt, luistert, profiteert, weggeeft, de beat waardeert tot de Pretty Things toe, twaalfdeëeuwse madrigalen fluit, ik eis het mogelijke!
Het oneindige gedoe met letterwoorden, raadsels, kruiswoordpuzzles, geldgebrek; ik hoorde zeurende konversatie nog nauwelijks boven de hit Little red roosters van de Stones uit. Een chaotisch gedoe 's zaterdagsavonds met zestienjarigen hoor. Zo'n lawaai en ik liet me trots fotograferen met volle mond; ik
| |
| |
ga altijd mee maar om andere redenen. Uit rotsvast princiep geloof ik dat ik elke gedwongen vorm van dienst zou weigeren, dat ik nu meega heeft een heel andere reden; tenslotte korrespondeer ik verwoed, leg contacten over de hele wereld en een verre vriend leent tenminste geen suiker. Eigenlijk was ik doodsbang voor het leven. Eigenlijk durfde ik helemaal niet in een hobbelende, naar benzine en schroeiende rubber stinkende jeep gaan zitten maar ik moest zo nodig weg. De eerste dagen leken wel gemakkelijk. Ik geloof d'r maar niet in. Veteraan. Wil je d'r een van? Veertig cent. Soms denk ik: ik had pastoor moeten worden of ibmprogrammeur of poolonderzoeker misschien heb ik wel vage zeer verre herinneringen aan Verona in 1400 of daaromtrent; ik heb de hele kosmos in mijn hoofd; ik houd lange monologen; ik herinner me een compleet en jarenlang verblijf in de oost in Bandoeng tot de details van de stroop en de leestrommel en de zondagmiddagen dat de vrienden op motoren kwamen aanzetten; ik ben nooit zuidelijk geweest. ‘Billy luistert niet eens meer; met een fors gebaar slaat hij de ruit neer zodat de scherpe ochtendwind gierend in onze gezichten slaat, adembenemend prettig. De donkergroene generfde stoelbekleding ruikt zuur. De besneden berg van Boroeboedoer. Ik beschik over ultrasnelle associaties. Redenerend met hoge Hilversumse stem, snelwandelend door het centrum; je merkt zo dat ik hier niet hoor. Ze kennen me allang; ik reciteerde mezelf met een
| |
| |
zeer nerveuze, schelle stem in halfdonkere kamers en ontvangzalen. Geen bekentenissen hoor, geen bekentenissen. Billy rookt weer de sigaret in de holle hand tussen wijs- en middelvinger: de brandende punt schroeiend dicht bij de handpalm buigt zich voorover als hij zuigt; de lepe trendsetter, hij was ook degene die het woord jofel weer in het algemeen idioom heeft ingevoerd. Hij heeft een fraai verleden, speelde mee in diverse duistere 16 mm films, soms als regisseur, belichter of cameraman; de films waren zonder uitzondering stom; ook al het beschikbare geld moest besteed worden om naar de geschikte locations te liften; die varieerden in een film soms van Tanger, de Noordkaap, een Frans vissersdorp in Bretagne, het eiland Kefallinia tot Ibiza en de Bossche Pettelaarse Plas. Er is nooit meer iets van gehoord; hopelijk is de vlam in de montageruimte geslagen. Sommige klokken beieren 's ochtends al om zeven uur (observatie), ik duwde 's zondagsochtends tegelijk met de zonsopgang mijn Solex met lekke voorband door de polder 11 km op huis aan. Afgepeigerd. Felle ruzies die op elektrische uitspattingen lijken.
Lang wachten: kom toch hier, geef je, ik overreed je soms toch, tenslotte gespannen wachtend.
(Een lang en ongewijzigd fragment.) In de zacht ruisende steden van dit land glijden nozems fluisterend over de trottoirs, worden rijen geblokte auto's geparkeerd langs de grachten, zet ik me begerig aan de dijk. Aan een kant van het vijandelijke plein staan
| |
| |
rijen café's met neonlichten, taxi's, kiosken; op een terras zit de ambassadeur, boert omdat de koffie onverwacht goed en sterk is. Arabieren hurken op de grond, murmelen protesterend tegen de toespraak uit een geluidswagen. Coca Cola refreshes best, desaltère le mieux, verfrist u het best. Voor het teevee-journaal draven 400 kwade studenten met witte overhemden (mouwen opgerold tot boven de elleboog, let maar op) voor de wekelijkse rellen in Bolivia. Santa Cruz. Wat je er mee kan doen. De zware banden van de jeeps trekken sporen door de parken in dit vreemde land. Stippelsporen, na 50 mg loop je circa 30 cm boven het plaveisel. Ik reageer nogal vijandig op al het onbekende. Waarschijnlijk is Billy afkomstig uit het zuidelijkste en franssprekende deel van Canada. De generaal heeft hem jaren geleden in Noord-Afrika opgepikt zeggen de soldaten 's avonds op de gang van het hotel als de uzi pistoolmitrailleurs op hun knieën liggen. Hoe hij in Afrika gekomen is weigert hij consequent te vertellen. Vreemd. De generaal schijnt zijn doel bereikt te hebben, hij gebaart woest te stoppen. Crescendo als dit een film zou wezen en Frankie stort zich in technicolor in een Siamese nachtclub, slaat een luitenant k.o. en giert never so few naar Gina. Prachtig hoor, vooral als ze zo roerend sterven of een vliegveld opblazen en een Japanse kolonel met inspanning van zijn laatste krachten een revolver grijpt en de dappere en toch zo jolige Amerikaan die zelfs in jungle-combat nog gladgeschoren
| |
| |
is doodschiet. Billy vloekt. De baviaan Jack springt uit de boom en jengelt om een banaan. De generaal heeft zich piekfijn opgedoft in een tabakskleurige tuniek met de tressen en al zijn overvloedige onderscheidingen. Achter de horizon horen we doffe knallen van uiteenspattende kartetsgranaten. 42 cm stelt de generaal vast, zijn rechteroog dichtgeknepen en aandachtig luisterend. We slaan hier ons kamp voorlopig op. Zeven dagen in mei. De intendance zorgt wel voor vervoer. De generaal voert een onderhoud met een onbekende via de veldtelefoon. Billy en de jonge blonde soldaat slaan de tent op. Ik hoef gelukkig niet mee te helpen in deze streek. Met mijn bloknoot onder mijn hoofd lekker ontspannen liggen in de berm. De straaljagers. Ik hou hof. Het gesodemieter met die kanonnen begint weer. ‘Nooit eens rustig, weet je.’ Het risico is aanvaard; ik kijk al lang weer fel. Het ruikt wel lekker, de geur van revolutie. Ik ben vaak begonnen aan het reizen diep in Frankrijk langs de kathedralen en dan omhoog langs de fjordenkust van Noorwegen, ik kan veel te veel vertellen. Hopla, d'r stort een fighter vurig neer. De airforce is wel bezig. Ik ben zelfs helemaal en totaal in je genot geweest zonder je medeweten. Vlucht soms de stad uit voor rekeningen en lastige mensen. Desnoods naar Benares maar daar is het ook al zo wat. Katja (Helma) kom ik soms zeer zelden af en toe plotseling nog tegen. Nog 's nachts in de steeg als je eenzaam in de kou staat, geen whiskey meer in de kast, geen
| |
| |
koek op tafel, zelfs geen cacao te ruiken, zelfs geen druppel te knijpen 's nachts in de kou. ‘He was a bloody good fighter, that son.’ Als ze nog voor me leefde had ik 'r vast bezocht (want je doet veel vreemde dingen in de steden). Je kent het vast wel: 's middags als de swingende zon tegen de ruiten roffelt in een oud pakhuis-atelier bovenhuis in een straatje-met vier kennissen zonder geld maar wel een stereoHiFi-installatie met diverse aangename elpees zoals de gele Mingusmingusmingusmingus en Tranc en the new thing-Coleman en Last date van Dolphy (Dolphy lives) gloednieuw. De Beatles tussendoor. Als je later buitenkomt maak je wilde danspassen drinkt beurtelings uit een zakflaconnetje valt vriendjes lastig. Billy pakt soms zijn trompet als het ochtend wordt en ik trommel dan op het dashboard. Ach Katja. Ik doe zo gek en dus. Boem boem boem boem boem boem. De gekke Billy loopt zingend het kamp door zijn arm om de schouder van de jonge, blonde soldaat die erg verlegen kijkt en met zichzelf zo weinig raad weet. De generaal rookt een zware pijp. Ik wil best op je wachten-bijt maar zachtjes in mijn oorlelletje liefste. Waar denk je aan? Neuken is een bij uitstek creatieve (procreatieruimte) bezigheid-daar kon ze best inkomen. Kom maar poesje. Mijn hoofd op haar schoot (naar het plafond kijken, misschien zitten ze wel boven) streelt ze mijn hand, grijpt geniepig in mijn kruis. Zwijgend. Ik reis al maar verder. Vertrek vanavond voor Parijs. Sterf van kou op
| |
| |
de grande route. We gotta get out of this place, verdomme. Ga altijd alleen-ontmoet Bengali onderweg en jongens uit New Delhi en Liverpool of Mexico City. Al de verhalen. Tot in godsnaam baby. Het stemmetje ben je me. Het doet me goed hier te zijn de boslucht en de roze horizon brandt zo. Katja woont in d'r eigen allereigenste egoïstische huid. Ik woon erg fragmentarisch waar het vrij goed wonen is (tijdelijk); opmerkelijke muggenzifter ben ik en zeef woorden die ik spaar. Alsjeblieft overhandigt ze me de brief de fatale gelukkige brief met het ene geweldige knalrood gestempelde woord ‘ongeschikt’. Voorgoed. Ook de familie wordt mettertijd door en voor ons ingelicht: de namen zijn allang bekend. Geef me gratie. Ik heb um wel goed hangen. In het geheel lopen we vaak rond en soms bij het bereiken van elkaar vallen tranen op mijn rug. Zeker zeer zeker ontvang ik meermalen andere meisjes en onderhoud me boeiend want verliefd moet je blijven. Alsjeblieft zeg.
| |
| |
Het is wel helemaal raak als je Brussel binnenrijdt in een blauwe bestelwagen van een oliefirma; gegarandeerd wijst de bestuurder je (a) op het atomium (popart), (b) op de koninklijke kassen (er wordt me dan altijd bij verteld dat die slechts een dag per jaar voor het publiek toegankelijk zijn), (c) op het (lelijke) paleis Laeken; je zegt allicht dat't veel mooier ligt dan Soestdijk; eenmaal moest ik een dag lang met verschillende chauffeurs over de toenmalige kabinetscrisis in België praten, dat was in het westelijk gedeelte van Vlaanderen, waar de taal voor mijn ongeoefend oor het meest op Fins lijkt; jammer genoeg komt die kerel van de olie pas als we bijna in Schaerbeek zijn op het idee ook eens te vertellen dat ie naar de Franse grens moet; omdat de naam Bruxelles levensgroot op de wagen staat vroeg ik heel bescheiden om een lift daar naar toe met het gevolg dat we ettelijke kilometers omreden (je krijgt veel medewerking op je reizen) zodat we al praktisch in het centrum zaten (dacht ik) en het bizonder onfatsoenlijk geweest zou zijn de man te vragen weer terug te rijden naar de autoweg en me naar de grens mee te nemen; met een slag waren al mijn illusies dezelfde dag nog in Parijs te zijn vervlogen; teruglopen naar de route stond me al helemaal niet aan, al die heuvels, en om voor vier km een liftje te bietsen... (ik was er trouwens veel te lamlendig voor, slecht geslapen in Antwerpen, de vorige dag twee keer van het centrum naar de jeugdherberg gelopen met volle bepakking, daarbij nog van het
| |
| |
station (eigenlijk van het viaduct bij de Plantijn-en-Moretuslei) de hele stad door, verschrikkelijk; ik stond trouwens dezelfde morgen drie kwartier lang aan de uitvalsweg naar het zuiden, heel verwarrend; de kantoren begonnen weer, zodat om de haverklap grote Amerikaanse wagens met knipperende lichten naar me toe zwenkten maar netjes voorbijreden en om de hoek parkeerden; de goeie vleeswagens dachten er niet aan om te stoppen; je staat daar toch zo te kijk vlak onder een stel heel hoge kantoorgebouwen; in België kun je je als liftertje ontzettend ergeren aan al die grote lege slagschepen, immense limousines met ergens voorin zegge en schrijve één miserabel mannetje met een chauffeurspet, plaats genoeg voor zes lifters, stoppen ho maar; het was misschien beter een eind terug te lopen en het bij de verkeerslichten nog eens te proberen (de groeten, 's ochtends om half negen ben ik daar veel te slaperig voor; het was trouwens kwart over acht, nog erger, en nog niet ontbeten [ik had gehoopt op een bizonder snelle en luxueuze rit met weinig conversatie en dan om een uur of negen op een terras dejeuneren] afwachten maar); met al dat heen en weer geloop krijg je helemaal geen kans; blijven wachten maar; jammer genoeg was er niet veel te zien, vlak tegenover een of andere school waar allemaal kindertjes werden afgezet, een stuk of tien tegelijk uit een oude Packard of Cadillac limousine, soort luxe schoolbus; sommige kinderen werden apart gebracht, in een nieuwe wa- | |
| |
gen met chauffeur; wat me bijzonder intrigeerde was het feit dat ik overal schoolkinderen zag met zware tassen; het was woensdags na Pasen, hebben ze dan geen vakantie? Verder was er betrekkelijk weinig te zien; aan een loodgrijze lucht is niet veel te zien; af en toe komt er dan nog een geel trammetje langs ratelen, leuk hoor, en auto's, mensen wat hebben veel mensen auto's (geen een die stopte); juist toen ik de steentjes van de parkeerstrook door de dikke
spekzolen van mijn desert boots begon te voelen stopte een vettige blauwe bestelwagen, hoera; uiteindelijk was ik toch nog om half tien in het Brusselse, mooi gezicht hoor, met die nevel, en dan zo'n grote stad voor je, met allemaal oude gebouwen die er brokkelig en hoge nieuwe buildings die er lelijk uitzien, erg leuk; het moest niet motregenen eigenlijk. Vlak voor een kruispunt wurm ik me met mijn rugzak uit de hoge wagen (ik ben erg onhandig in die dingen, word bijna aangereden door een bromfiets waar je in die streken helemaal niet op verdacht bent, handje opsteken, grijnzen, uitrekken, als je plotseling uit een wagen komt vallen in het uniform van de duizenden door de wereld trekkende teenagemonnikenbeatzwervers kijken de mensen altijd erg jaloers; niemand weet welke nationaliteit je hebt (in elk geval niet Engels; die jongens hebben praktisch altijd een union jackie achterop), waar je naartoe gaat, waar je vandaan komt, erg romantisch en toch weer niet dat Baden-Powell-achtige; je zou er zo Amerikaanse folksongs van
| |
| |
gaan zingen, wat ik dan meestal inderdaad doe, zachtjes, want je mag de mensen niet storen, (ik word nogal gehinderd bij het overtikken van deze teksten, Radio London draait vanochtend om de haverklap folkmusic en andere zwerfsongs met opmerkelijke teksten, soms wel wat gepolijst en romantisch, zoals het net gedraaide Today van de New Christy Minstrels, maar toch... een wijde blauwe hemel vandaag en uit hun kleuren barstende bloemen in de tuin, fris ochtendbriesje; ik heb nog idealen; het liefst vertrok ik nog dit ogenblik); als ik voldoende met mijn ogen geknipperd heb om aan het stilstaan te wennen en het motorgeronk uit de oren verdwenen is (ik kan weer niet doorgaan, de dj kondigt Spanish Harlem Incident aan, even luisteren - nou, Bob Dylan zingt het zelf fijner hoor) en het voetgangerslicht bovendien op groen staat hijs ik de rugzak maar weer eens en stap Brussel binnen, eerst over een brug; op een bank in een plantsoentje een meter of zes beneden me zitten een paar jongens met gelijksoortige outfitten als de mijne stokbrood te snijden; ze kijken nieuwsgierig, zwaaien (je bent nou eenmaal allemaal on the road), de stad in jongen.
De stad in, eerder gezegd dan gedaan; de straat gaat heuvelop; ik heb nog steeds niet ontbeten; ik heb veel te veel bagage bij me (een slechte gewoonte waar ik nog steeds niet van afben); bovendien is deze stad erg groot, en iedereen spreekt Frans; de moord dus met Parijs; ik blijf drie dagen hier; zelfs in deze meest
| |
| |
noordelijke, dus redelijkerwijs meest Vlaamssprekende voorstad blijkt iedereen in het Frans te communiceren, levert even wat moeilijkheden bij de bakkerij (boulangerie) op; na het prevelen van m'n bestelling blijf ik wat korzelig wachten tot ik die broodjes eindelijk eens krijg; de winkeljuffrouw kijkt me glimlachend en afwachtend aan, denkt zeker dat ik een magische Tibetaanse gebedsformule opgezegd heb alvorens enig voedsel aan te schaffen; even de Franse kennis organiseren en wat morrelen met het onwennige geld levert me een vettig, wit papieren zakje met verschillende soorten broodjes op; buiten ga ik gezellig op het trottoir zitten met de rug tegen de slecht gestouwde rugzak (het draagstel is al jaren gebroken); er passeren een heleboel hoofdschuddende, zwartgeklede, oude vrouwtjes op weg naar de groenteboer; de zon begint een beetje te schijnen, even; de eindeloze straat weer op; uiteindelijk bereik ik een fraai pleintje met een oude kerk en een paar bankjes, echt Gallisch want rijp voor de sloop; de omgeving van het kerkje is afgezet (gevaar voor vallend puin); helaas word ik hier een beetje eigenwijs; als ik recht door gelopen was zou ik zo in de herberg aangekomen zijn; in plaats daarvan sla ik links af en loop een half uur te dwalen; een paar keer de weg vragen levert me toch een behouden aankomst bij de vlaamse jh op; jammer genoeg is het al half elf; ik vrees dat de deuren gesloten zullen zijn; gelukkig is dat niet zo; ik kan m'n bagage op het binnenplein dumpen
| |
| |
(de enige trekkers die aanwezig zijn blijken luidruchtige vijftienjarige Duitsertjes te zijn met van die heel erg kleurige fietsen, nou ja); achter het hek van de binnenplaats is niets meer, als ik er naar toe loop zie ik dat de straat naast de herberg plotseling zeer steil naar beneden loopt; in de diepte kun je Gare du Nord zien liggen; voor de rest huizen, heel erg leuk maar wel wat erg veel; ik ga de stad maar eens in.
Jammer dat ik van te voren geen contact heb opgenomen met mensen die deze stad kennen; je loopt maar te dwalen door eindeloze winkelstraten, stinkende oude straatjes, zonder te weten welk café je in moet duiken; ik heb de rust niet om een paar uur op een terras te gaan zitten; het begint trouwens weer te regenen; gelukkig zijn de bioskopen tussen de middag veel goedkoper, en op de Place Brouckère draait Goldfinger, kan ik niet missen voor vijfentwintig frank, mooi hoor, een beetje ruw, in elk geval de geweldigste générique ooit gezien, met die gouden lichaamsdelen met verwrongen actie; de film zelf valt wel tegen (toch beter dan het boek) hoewel er wel enkele bijzonder aardige effekten in voorkomen; voor de rest van de middag zie ik het wel, het gewone grotestadgeslenter.
Het is erg onaangenaam dat de herberg zover in het noorden van de stad ligt, 's avonds zijn er geen mogelijkheden om uit te gaan; terug naar de stad gaan is veel te vermoeiend; in de kapelachtige zaal van de jh, kompleet met absis en balkon zit een hele Engelse
| |
| |
schoolklas erg luidruchtig te doen; er komt wel een jongen uit Vught aan die ik de vorige avond in Antwerpen ontmoet had (is op de fiets naar Brussel gekomen, mij te ambitieus) we gaan er toch maar eventjes uit en vinden een vrij aangenaam café op de Place Rogier; het is het toch niet helemaal; we gaan maar naar bed (omdat ik langer blijf heb ik een hele slaapzaal tot mijn beschikking, heerlijk rustig). Ik krijg er 's ochtends spijt van dat ik een ontbijt besteld heb; het bestaat hier uit drie of vier enorme plakken kleverig brood, een minimaal kleine hoeveelheid boter, een plastic potje met rooie jam en een kleine badkuip met lauwe koffie plus twee ruwe suikerklontjes die met geen mogelijkheid tot smelten bereid zijn; als ik de stad inga kan ik voor een paar frank heerlijke verse croissants en zoete koffiebroodjes halen en met een kop espresso ergens in een knijpje nuttigen.
De Vughtse jongen neemt afscheid; hij fietst naar Gent of Brugge of zoiets, in elk geval verder van huis (heel fraai was het gesprek in Antwerpen; we hadden het zo over het culturele leven in Brabant en mijn naam en die van het tijdschrift Krea kwamen natuurlijk ook op tafel; ik had me expres niet voorgesteld, voor het eerst hoor ik goede candid kritiek; misschien was hij wel een beetje boos toen ik me pas na twee- en een half uur voorstelde); dat heb je ervan als je jezelf vervoert en overal maar een nacht blijft slapen; van tien tot vijf zit je op de (brom)fiets, van vijf tot acht (vaak zelfs tot tien) blijf je in en bij de jeugdher- | |
| |
berg rondhangen, zelfs in het gunstigste geval zie je de stad alleen maar in de vooravond als er niets te beleven valt en de inboorlingen praktisch allemaal aan het eten zijn; de volgende ochtend ben je om een uur of tien alweer op de grote weg, niks voor mij.
Precies hetzelfde gedoe als de vorige dag, met een verschil; de zon schijnt; als ik hier een maand zou wonen was ik finaal versleten, al die afstanden, je ontdekt in elk geval wel leuke dingen, zoals een espressozaak vlak bij de Galerie Ravenstein met bijzonder goede koffie, een grammofoonplatenzaak waar ze de hele dag keihard Dylan en Aufray draaien, allerlei zeer dure winkels met begerenswaardige zaken enzovoorts; van vermoeidheid breng ik de hele middag door in verschillende bioscopen; het patroon van belevenissen blijft hetzelfde; ik kan niet geloven dat ik pas drie dagen op weg ben; de dagen lijken zeker drie keer zo lang; de volgende ochtend besluit ik toch maar op huis aan te gaan; het is zaterdag en 's zondags kun je helemaal niet liften; of ik het tot 's maandags uit kan houden met zo weinig geld betwijfel ik; dus de rugzak maar weer gepakt en op weg naar het noorden; ik volg nu een andere tactiek omdat ik niet weet waar ik moet staan (op de autobaan van Luik naar Antwerpen raadde een vriendelijke vertegenwoordiger me aan in Antwerpen daar en daar te gaan staan, gaf me zelfs een plattegrond [op de aangewezen plaats heb ik een uur lang gestaan die middag; niemand stopte]); ik sjouw de heuvels op en af op
| |
| |
weg naar het paleis Laeken; praktisch iedereen rijdt daar wat langzamer; na enkele minuten rijdt een autobus vol toeristen voorbij; iedereen kijkt minachtend naar het liftertje; nog voor ik bij Laeken ben stopt er een 2cv voor me, instappen én een lift naar Antwerpen; vijf minuten later (nadat de bestuurder me opmerkzaam gemaakt heeft [a] op het [lelijke] paleis Laeken, je zegt allicht dat 't veel mooier ligt dan Soestdijk, [b] op de koninklijke kassen [er werd me weer bij verteld dat die slechts één dag per jaar voor het publiek toegankelijk zijn, een feit dat de meeste belgen zwaar op de maag lijkt te liggen], [c] op het atomium [popart]) passeren we de autobus; nu kijk ik minachtend; de Belg blijkt van huis uit Frans te praten maar beschikt over een aanzienlijke kennis van het Nederlands, verdedigt het Waalse standpunt in de taalkwestie, legt namelijk nadruk op het feit dat ze best bereid zijn een tweede taal bij te leren en als officieel te aanvaarden, maar dat het nogal vervelend is dat de Vlaamse omgangsspraak weinig met Nederlands te maken heeft; een Nederlander zowel als een schoolnederlands sprekende Waal wordt in Antwerpen niet verstaan; er zit iets in; ondertussen is de benzine bijna op en moet er getankt worden; de autobus passeert ons en alle inzittenden kijken minachtend in mijn richting; ongeveer bij Boom passeer ik de autobus weer, kijk minachtend; ook deze Belg blijkt ongevraagd bereid te zijn een heel eind om te rijden en zet me in het noorden van Ant- | |
| |
werpen af; autobus passeert weer als ik net op de brug sta; vlak daarna stopt een Volkswagentje dat me op topsnelheid naar Brasschaat brengt; we halen de autobus in die vlak daarna bij een restaurant stopt; een uur lang sta ik in Brasschaat op een plein te liften; tien minuten voor ik opgepikt word rijdt die vervelende bus weer eens een keer voorbij; ik krijg een lift van een Engelsman (lastig instappen) met een gloednieuwe British racing green Vauxhall;
natuurlijk krijg ik wéér een keer de kans de bus minachtend te bekijken; bij het motel in Breda zie ik hem nog een keer; dan verdwijnt ie voorgoed uit mijn leven, op weg naar het noorden; de wereld is wel erg klein; onlangs zag ik dezelfde Engelsman in dezelfde wagen wegrijden bij een drogisterij bij mij in de buurt, een mysterieus toeval (hij reed met zijn cosmetika door heel Europa); de goeie man ging naar Amsterdam en zette me dus bij het motel af; nog voor ik de rotonde overgestoken had stopte er een Fiat 600, instappen dus maar, het ding schoot met een geweldige snelheid weg, bleek een opgevoerde Abarthversie te zijn; ik kwam er helemaal mee tot Tilburg; daar was het weer lauw loenen, weer een uur aan de hoofdweg, iedereen scheurde met zo'n 100 km/u voorbij, geen schijn van kans; twee wagens stopten toch nog, gingen richting Eindhoven; ten slotte heel Tilburg maar doorgesjokt, laatste liftje valt altijd nogal mee, toch nog om half twee in Den Bosch (uit Brussel vertrokken om half tien), maar m'n voeten waren goed ka- | |
| |
pot, toch nog van Chalet Royal naar de Pettelaar gelopen, veertig minuten, vermoeiend ochtendje.
Je maakt zoveel van die hele korte liftreisjes mee, jammer dat ze het verboden hebben; ik voel me in m'n bewegingsvrijheid beknot; heen en weer naar Amsterdam kost me nu drie rijksdaalders; vroeger ging het zo lekker 's zaterdags; om een uur of negen bij de overweg in Orthen gaan staan, met z'n tweeën (Pimmetje en ik, Pim met fototas, allebei met baard) krijg je al gauw een wagen, eerst schelden we natuurlijk op de egoïstische bourgeoishypocrisie van sommige chauffeurs met nog zeker voor vier-vijf man plaats in de wagen om hard door te rijden, helemaal links aan de weg, strak voor zich uitkijkend, net doen of ze je niet zien; in zo'n kwartiertje verzin je toch wel weer wat nieuwe woordjes; bij het passeren van Fiat500tjes en Goggomobieltjes knielen of hurken we maar in het natte gras; die wagentjes zijn zó klein (meestal zit er dan een kennelijk ongehuwde juffrouw in het medische of educatieve vlak in; die nemen je niet zo snel mee); het is toch wel een verlossing als een aardige zwijgzame, kletsende, hardrijdende, sukkelende, Mercedes- of Dafrijder voor je stopt; elke mogelijkheid om je gratis over een min of meer grote afstand zonder al te veel moeite te (laten) verplaatsen wordt met beide handen aangegrepen, behalve als het betekent dat je Oudenrijn over moet kruipen, mij te link met al die controle; gelukkig is vanochtend de eerste de beste wagen raak,
| |
| |
flinke Volvo (toeval: de avond tevoren om circa elf uur uit Eindhoven naar huis gelift met eenzelfde Volvo, even de opening van een expositie bijgewoond, door een bestelwagen tot de verkeerslichten aan de Bosdijk meegenomen, een roteind lopen naar het museum, de bekende Amerikaanse songs kwamen weer goed te pas, hijgend arriveren we toch nog te vroeg, treffen allerhande bekenden; we staan de ter gend lange vriendjestoespraak van Cammelbeeck met de rug tegen de ruwe muur uit; gelukkig is het dan gratis drinken geblazen; uit jeugdige overmoed doorbreken we meestal de ongeschreven wet dat je op zo'n gelegenheid hoogstens twee glaasjes nuttigt, met een blokje kaas, de groeten, voor de zeven-en-een-halve cent die je er per persoon per opening aan besteedt wil je ook wel wat hebben; de suppoosten kijken bijna net zo zuur als de wijn na verloop van tijd, maar ze blijven inschenken; leve de cultuur; een beetje licht in de bol drentelen we door de zalen vol zachtgekleurde kingsize ansichtkaarten of kalenderbladen van een weinig overtuigend Brabants schilder, ongetwijfeld een heel aardige man, goed voor zijn vrouw en kinderen; de oudste werkjes zijn nog het aardigst, sprekende tinten; later zwakt dat allemaal een beetje naar het hemelsblauwe-zalmroze-goudgele af; vier zalen van dat spul veroorzaken ondraaglijke jeuk tussen de schouderbladen; op naar de Dada en kinetische kunst; Marcel Duchamp is geweldig, vooral na een wat uitbundige
| |
| |
consumptie van goedkope wijn (na een exact passende hoeveelheid wijn voel ik me heel erg prettig, loop dan snel en lenig met grote highe ogen door de menigte; nog steeds blijf ik volhouden dat het een genot van de hoogste orde is om 's ochtends om elf uur precies in die toestand, net niet dronken dus, door de stad te lopen; 's zomers als de zon schijnt en er staan driehonderdvijftig toeristen voor de kerk, en de boeren komen naar de markt, en de kleuren, heerlijk, en dan met een kopje sterke koffie bij Central gaan zitten; bij elke slok koffie krimpt de visionaire wereld in; de hoge kleuren worden langzaamaan gedempt; het geluid wordt sterker; voor mij blijft zo'n dag wel goed, net zoiets als met vrienden de polder ingaan, door de bossen lopen, onder een paar bomen lekker in de schaduw zitten, wat flessen openmaken, en dan vriendelijk konverserend en rokend konsumeren, naar hardwerkende landlieden en wandelende geestelijken zwaaien, lenigheidskunstjes doen, over boeddhisme praten, ik kan er niets aan doen, we zijn zo uit de Dharma-Bums gestapt); na een halfuurtje Marcel Duchamp stappen we naar de aanpalende zalen kinetische kunst; ik begin te genieten als ik er aan denk, heerlijk, allerhande bewegende, rollende, draaiende, van vorm en kleur veranderende, krakende, wippende, dansende, verschuivende, bibberende, knipperende, tikkende, wriemelende dingen, apparaatjes, panelen, alles beweegt als je op een knopje drukt of een meccanoveermotortje opwindt; we zijn er zeker een
| |
| |
anderhalf uur gebleven, met wijdopen ogen, genietend, peuterend, experimenterend; ik zou mijn hele huis ermee vol willen zetten, allerhande NeoMerz-toestanden, helemaal op de Schwitterstoer; ik speel met kinderlijk plezier een half uur op een wonderlijk zwart paneel met honderd blikken reuzenspijkers op veren gemonteerd; als je er een aanraakt beginnen binnenin kogeltjes of steentjes in een trommeltje te rollen; elke spijker is anders gestemd; bij de opening schijnt er een concert op gegeven te zijn naar een partituur van de schepper-ingenieur-componist; om half elf gaan we toch maar weer, moe maar voldaan zoals de plaatselijke pers van de bejaardenuitstapjes zegt, naar huis; na een half uur hebben we een zeer snelle lift van een Volvo, (waarmee ik jullie er toch opmerkzaam op wil maken, dat ik nog steeds bezig ben te zeggen dat ik met Pimmetje naar Amsterdam liftte in een Volvo); door die opmerkingen over de voorgaande avond waren we bijna de draad kwijtgeraakt, even kijken, we zitten nu ergens op de rijksweg tussen Utrecht en Amsterdam, op weg naar Amsterdam en wel naar de pasgeopende beeldenexpositie in het Vondelpark; wat is dat nou, deze wagen gaat helemaal niet naar Amsterdam maar naar Haarlem (we vragen altijd beleefd om een rit in de richting Amsterdam); bij de afrit uitstappen maar en hartelijk bedanken; nauwelijks hebben we ons omgedraaid of er stopt een witte Volkswagen uit de richting Hilversum; weer meegenomen, naar aanlei- | |
| |
ding van het Duitse nummerbord snel overleg wie het woord zal doen; gelukkig blijkt de bestuurder een in Duitsland werkende Amsterdammer te zijn die ons precies afzet waar we wezen moeten, aan de uiterste westkant van het Vondelpark. Prachtig, zo'n openluchttentoonstelling; je raakt er niet gauw uitgekeken; en ook al weer heel wat te doen, aan het grote wiel draaien van een bruin houten gevaarte; er begint wel iets log te bewegen, de kabel slipt steeds van het wiel af; jammer, de spuitconstructie van Tinguely
werkt ook al niet meer, de paarse crapaud van Schippers gelukkig wel; met heel veel moeite slaag ik erin erbovenop te klimmen; jammer genoeg is de foto door tegenlicht een beetje mislukt; alles wat je ziet is een enorme grijze fauteuil met ergens middenin op de rand een mager figuurtje in onberispelijk grijs flanellen kostuum; in zijn handen een tijdschrift waarvan de opdruk niet of nauwelijks zichtbaar is; heel jammer, want zoals het lezertje reeds begrepen zal hebben sta ik op de foto; nog eens een keer overmaken is me te vermoeiend, al dat geklim; misschien zou het als kleurenfoto wel geslaagd zijn, voor de omslag van Panorama, en dan binnenin een lang stuk over de devaluatie van de kunst; doet me aan een onhoudbare toestand denken, nog geen enkel geïllustreerd blad heeft ooit een pagina's lang artikel aan me gewijd; ik denk er hard over zelf een paar van die dingetjes te schrijven, van toepasselijk fotomateriaal te voorzien en te verkopen, onder
| |
| |
schuilnaam. Het is maar niks in Amsterdam als je geen geld bij je hebt; het enige wat we de godganselijke dag kunnen doen is met een speciaal voor dat doel meegebracht schoolkrijtje onze handtekeningen op het lieverdje zetten, één groot glas bier bij Hoppe te drinken, ook op één consumptie urenlang in de zon te gaan zitten op het Reyndersterras, zonder drinkbaar succes conversatie aan te knopen, urenlang allerhande boek- en tijdschriftenwinkels te inspecteren; tegen een uur of drie pakken we met onze laatste gulden de tram naar de brug; er staat een hele rits lifters; we lopen maar een honderd meter de autoweg op, geen sukses; een verloofd stelletje met een bordje Arnhem wordt snel opgepikt; vier keer komt er een witte Porsche stapvoets langsrijden; door de luidsprekerinstallatie worden we gesommeerd van de berm af te gaan; af en toe komt er nog een gemeentepolitievolkswagen langsrijden; een automobilist die zo netjes is iemand mee te willen nemen en daarvoor in de berm stopt wordt prompt gepikt; als de Porsche nog eens langskomt roepen we in antwoord op het verwijt dat we aan het liften zijn op een snelweg dat we helemaal niet aan het liften maar aan het picknicken zijn; als bewijs halen we half opgegeten boterhammetjes uit de tas en gaan gezelhg in het gras zitten; ‘where is mah pickenickebahskit’ roep ik nog om te appelleren aan het medegevoel van de agenten die ook wel elke maandagavond net zoals ik naar Huckleberry Hound kijken mits hun dienstrooster dit
| |
| |
toestaat; het helpt warempel ook nog; mokkend rijdt het hermandaddy-o wagentje weg; misschien hebben ze mijn triomfantelijke uitroep ‘ahm smarter than the a-a-a-average hitchhiker’ nog gehoord; met al dat gedoe hebben we nog steeds geen lift; we lopen ettelijke kilometers in de richting Utrecht; uiteindelijk stopt er voorbij het pompstation een gele Opel; de bestuurder zegt geen woord; ik val al gauw in slaap; voorbij Oudenrijn zet de man Radio Veronica aan; van slapen komt niets meer, hoewel ik niet bij machte ben m'n ogen open te houden; de zon schijnt recht in mijn gezicht; de kunstleren bekleding ruikt onaangenaam; keihard dreunt het afgrijselijke verhaal van Cowboy Gerard over het kaartspel door de benauwde blikken ruimte; ik droom nog wel eens van het jengelende orgeltje en de zeurende stem die me de betekenis van de kaarten in tracht te prenten; ik heb na die middag nooit meer naar Veronica geluisterd; geef mij Radio London maar; ik time to two six six voortaan; ik ben bekeerd tot de beatmuziek; dat is iets wonderlijks voor de insider; vroeger was ik bekend als vooraanstaand tienerhater; het spijt me werkelijk, maar de Beatles en de Stones maken heus wel leuke muziek; na nog een liftje ter hoogte van Zaltbommel zijn we al om half vijf in Den Bosch; nog net geld genoeg voor een cola bij de Sam, een werkelijk welbesteed dagje, vooral als je het feest van die avond nog meetelt.
Een andere keer ging ik met Pimmetje op een door- | |
| |
deweekse dag naar de hoofdstad; nauwelijks aan de weg getimmerd stopte er een Mercedes die ons reeds na verloop van veertig minuten op het plein afzette; de eerste voorbijganger waar ik die dag tegen op botste was Joop Doderer (Swiebertje), een voorteken; terwijl Pimmetje druk aan het solliciteren sloeg trok ik me maar even terug in een koffiehuis; naderhand kochten we ieder een Prawda (niet om te lezen maar voor het vervaardigen van collages); met de Prawda duidelijk zichtbaar in de zijzak stapte Pim het Arbeidsbureau binnen; het was eigenlijk gesloten, maar toen we duidelijk maakten dat we uit de verre provincie kwamen ging er al gauw een loket open; er was helaas geen betrekking meer vrij; vaderlijk vermaande de grijzende ambtenaar ons toch maar gezellig thuis te blijven; de grote stad heeft zoveel gevaren, en je bent zo eenzaam, o jonge jongen uit de provincie; ik hing geboeid (outsider) aan zijn lippen, elk ogenblik verwachtend dat er een paarse wolk uit zijn oren zou komen en dat hij plotseling Arabisch zou beginnen te praten, een sigaar uit zijn neus toveren, in elkaar krimpen tot een dwergje, bijwijze van advies ons allebei een roze anjer op de revers spelden, God loven, zijn handen in lelies veranderen, beginnen te huilen en hijgend bekennen dat hij een affaire had met een vriendje van zijn jongste zoon, dat zijn vrouw kanaalzwemster geweest was, dat bij hem thuis na het eten uit Krafft-Ebing voorgelezen werd, in plaats daarvan zocht hij ten behoeve van mijn handlanger
| |
| |
adressen van screendrukkerijen op; de mensen doen nooit iets interessants; ik overwoog nog of het juist zou zijn de man op zijn bek te timmeren, de telefoon door het gesloten raam te smijten, zijn vul- en balpennen een voor een uit zijn borstzakje te halen en te breken; sta me toe te mompelen en zijn doorpratende gezicht met een viltstift te decoreren, vliegtuigjes te vouwen van zijn formulieren; ik kreeg een ontzettende aandrang om op het bureau te gaan staan en uit de Kama Sutra voor te lezen, in het pennebakje te wateren, selecties uit Paint your wagon en Oklahoma te zingen, mijn complete happening ‘Real Peter Sixty Five’ uit te voeren, maar dat was ten enen male onmogelijk; het scenario daarvoor heb ik pas veel later bedacht, samen met die van ‘Victory South’, de ‘Total Performance Acts’, de ‘Super Expressive Street Events’, ‘Surprise Action’ en de ‘Raw Pappa Act’, een serie jofele happenings die in het najaar van 1965 successievelijk geëxecuteerd zullen worden, sommige zelfs simultaan in verschillende zuidnederlandse steden, sommige binnens- andere buitenshuis, met en zonder publiek, leve het manifesteren; binnenkort zet ik de ideeën voor de ‘Reprobate City Raid’ op papier; zonder succes hepen we het bureau weer uit en het Singel op, op weg naar het Frederiksplein, om in het koffiekeldertje de lunch te verorberen; de situatie is overal hetzelfde, alleen het decor verschilt, Den Haag, Amsterdam, Eindhoven, Den Bosch, overal zie je de jongens met de suède laarsjes,
| |
| |
de ribfluwelen broeken, ziekenfonds- en flikkerbrillen, hooggesloten dubbelrijs zwarte jasjes, kettinkjes om de pols, krullen in de nek, samen met de meisjes met de Roy-Rogersbroeken, de lange blonde haren, de kousen, samen op de Puchs, een hele nieuwe categorie; zoals ik al zei, het decor verschilt; sommige zetstukken intrigeren me echter meer dan andere, iets wat me elke dag weer voor raadsels zet is de muur in de Torenstraat, een doodgewone bakstenen schutting met klimop, heel vaag kun je de plaats zien waar vroeger met witte letters van een halve meter hoog de aanwijzing no parking stond; daaronder is enkele jaren geleden een nieuwe opmerking gekalkt, met uitgelopen scheve letters nice work if you can get it; wie heeft dit gedaan, met welk doel, een teleurgestelde sollicitant? Zo zijn er wel meer van die dingen, het fraaie blauwe verbodsbordje in een steeg verboden te wateren; de herkomst daarvan ken ik, was erbij toen het geplaatst werd, vlak bij het ateliertje met de kralen voor de ramen, Irma la Douce aan de muren, Coltrane op de draaischijf, hout in de kachel, thee in de pot, pils in de fles, verf in de tubes, karton voor het raam, tabak op de tafel, bakstenen onder het bed, scheuren in het plafond, kleren in de hoek, klei op zolder, snoepjes in de buil, hond in de pot, de kaarten op tafel.
's Middags moest Pim zonodig winkelen op de Oude Zijds Achterburgwal; na het bekijken van erotisch ondergoed in roze, paarse, lichtblauwe, lila, zeegroe- | |
| |
ne tinten met garnering van zwart dons (goed om een longontsteking te krijgen, al die strategische openingen) en ander koopwaar weigerde ik ten slotte toch mijn laatste tientje voor het ontegenzeggelijk goede doel af te staan, Pim hield het niet meer, bijna huilend hing hij over de brugleuning; het waren nog wel matineeprijzen; met zachte hand wist ik hem er van te overtuigen dat het echt niet kon; na een kort barbezoek werd het tijd op huis aan te gaan; het kost heel wat moeite om het obstakel Oudenrijn te overwinnen, sluipen door de berm om niet gezien te worden, rennen over de rijbaan, sloten springen, over viaducten lopen, uiteindelijk voor een brede sloot staan; na enig zoeken ontdekten we een lange plank die over het water lag; spanning; het begon nog te regenen ook; weer werden we bij Zaltbommel uit de wagen gezet, gelukkig maar want het was een zeer oude en zeer luidruchtige wagen voor veevervoer; de bestuurder converseerde uitsluitend ineen idioom dat doorgaans met het woord schuttingtaal wordt aangeduid, en het zitten op de versnellingsbak was eerlijk gezegd ook goed kut, toch belandden we om kwart voor zes weer in de schoten van onze respectievelijke families.
Op Koninginnedag werd in Eindhoven een kunstmarkt gehouden en iedereen die niet geïnteresseerd was in het openluchtoptreden van het Bossche beat-combo de Kingbees trok er natuurlijk naartoe; 's middags om een uur of een trof ik Joop op de brug;
| |
| |
gelukkig had hij een fiets bij zich; het leek hem namelijk beter ons ergens in Vught te posteren, een waanzinnig idee achteraf; alles reed met een rotgang voorbij; gelukkig kwam de moeder van een bekend meisje langs; in Eindhoven wemelde het letterlijk van de bekenden; half Den Bosch was aanwezig; de hele markt stond vol kraampjes; de vrienden van Manifest stonden weer eens hopeloos te klooien, hadden hun hele tent versierd met proefdrukken van naaktfoto's uit hun lopende nummers; ik drong me zo eens frequent door de menigte om op hoge toon een wijdlopige discussie op touw te zetten over het vermeend lage peil van zowel de inhoud als de illustraties; op het eind van de middag trachtte Hans op de vreemdste manieren zijn juist verschenen eerste dichtbundel te verkopen; het effectiefst werkte het tussen de knieën klemmen van een stapeltje boekjes en schreeuwen ‘mensen komt dat zien, ik heb een bundel tussen mijn benen’; bij allerhande andere kraampjes was het ook wel de moeite waard; natuurlijk wel veel kunstnijvere juffrouwen met weefwerk en vaasjes en aquarelletjes, nou ja, maar dan stond Tits er nog met een heleboel druipwerk, uiterst dekoratief; het leukste was de Poort van Kleef waar alle topfiguren zich snel verzamelden, we hebben voor de zoveelste keer licht gebracht in de duisternis van de Nederlandse letterkunde, maar dat heb je zo, het pils is koud, de meisjes warm, goed hoor; achteraf was die hele kunstmarkt nou weer niet zo'n wereldschokkend
| |
| |
cultureel gebeuren; toen we terug moesten sloeg de schrik wel koud op het hart; dozijnen mensen probeerden een lift te bietsen; daar hepen we dan met z'n tienen de hele Bosdijk af; Joop werd ongeduldig en liep vast wat vooruit, kreeg meteen een lift van een bestelwagen; tien minuten later kon de rest in één Fiat 1800 stappen; het was wel wat benauwd, vooral toen voorbij Best nog twee kennisjes instapten; de weg was bij tijd en wijle versperd door stokoude karretjes die ter ere van H.M. Koningin Juliana een of andere rally hielden; nou ja zeg, de bestelwagen met Joop stond ergens aan de kant van de weg, panne; de oogst van de middag viel wel mee, een stuk of zeven offsetdichtbundeltjes van allerhande Brabantse gedichtenbakkers, om te recenseren, dit omdat ik blijkbaar lid ben van de Commissie van Gedelegeerden van de Litteraire Kring Zuid-Nederland, een organisatie die tot nu toe eerlijk gezegd niet veel om het lijf heeft gehad; alleen de oprichtingsvergadering was wel amusant; in het Fortje van de schilder Titselaar, midden in de polder, verzamelden zich op een gure februariavond een stuk of veertig min of meer illustere zuidelijke litteraire figuren of mensen die in een of andere relatie daartoe staan, leraren, freelance copywriters, boekverkopers, zonderlingen, delinquenten, medewerksters aan tienerrubrieken, offsetdrukkers, studenten, allemaal gezellig op de grond in het door gas verlichte atelier van Tits; de wat onordelijke vergadering werd geopend door de Op- | |
| |
wentelinguitgever Oversteegen, nadat we heel wat moeite gehad hadden om alle bezoekers door de polder, over de bruggetjes naar het huis te loodsen; in de inleiding werd ons duidelijk gemaakt dat er een sterke behoefte was aan een dergelijke organiserende en coördinerende organisatie; Guido Gezelle werd er ook nog bijgehaald, geloof ik; daarna werd er door een stuk of tien dichters en dichteressen eigen werk voorgelezen; als enige Bosschenaar was ik het eerste
aan de beurt; van de twee mensen die mijn snelle geprevel verstaan hebben hoorde ik naderhand dat het werk niet zo heel erg slecht was, een hele aanmoediging; later ben ik wel wat gaan doen aan articulatie en langzaam praten en zo; ik stel toch wel prijs op een duidelijke communicatie; daarna volgde een eindeloze rij voordragers, frequent gestoord door late binnenkomers, ongemanierde geletterden die achter in de zaal luidkeels de condities van hun gezinnen bespraken; een bejaarde kinderboekenschrijfster mocht in een gemakkelijke stoel zitten; het overgrote deel van het publiek zat en lag in de meest ongemakkelijke houdingen op de houten vloer; dit veroorzaakte af en toe vloedgolven van vertwijfeld gekreun wat de verstaanbaarheid van de verzen niet, de gemoedsrust waarschijnlijk wel ten goede kwam; na een pauze waarin overvloedig koffie genuttigd werd moest een discussie op touw gezet worden; na aanwijzing van een groep gedelegeerden en het zetten van de handtekeningen & adressen van alle gasten in
| |
| |
een gastenboek (werd opgestuurd naar het handtekeningenmuseum in Antwerpen, een heerlijk gevoel om in een museum bijgezet te zijn) viel het publiek in een stuk of zeven discussiekemen uiteen; over literatuur heb ik erg weinig horen praten; toen kwam Frans Babylon nog binnen en dat is altijd erg amusant, van de lkzn is weinig terecht gekomen: één enkele vergadering waarop de helft niet aanwezig was; ik wacht op nader contact. Lid van de commissie was ik uit hoofde van mijn funktie van redacteur van het gestencilde tijdschrift Krea, een eenvoudig te omschrijven maar vreselijk ingewikkelde zaak; met veel moeite slagen we er op het moment dat ik dit schrijf in een zesde nummer samen te stellen met een boeiende inhoud, proza van William Seward Burroughs, Simon Vinkenoog en mezelf; ik vind dat uitgevers van jongerentijdschriften een uiterst verwaarloosde maar evenzeer heroïeke bevolkingsgroep vormen, waarvoor nodig staatscommissies, subsidieregelingen, standbeelden, officieel eerbetoon, staatsbegrafenissen, staatspensioenen, belastingaftrek, fanclubs, proefschriften ingesteld, opgesteld, bewezen, afgeschoven, toegekend, opgericht en geschreven moeten worden, om maar niet te praten van een Nationale Stencildag, waarop deze bleke, afgepeigerde, in hun slaap nog vouwende en nietende jongeren vertroeteld en gekust moeten worden, een orde van de Defecte Stencilmachine voor de meest moedigen onder hen, die werk en studie, leven en liefde op het
| |
| |
spel gezet hebben voor hun tijdschrift, per week dertig drukkerijen aflopen voor ze er een gevonden hebben die goedkoop een passend omslag wil drukken, na het slopende samenstellen (redactievergaderingen zijn ware broedplaatsen van maagzweren, migraines, zenuwtoevallen, vertwijfelde haren-uit-het-hoofd-rukkers; in zulke kalm begonnen overleggingen worden levenslange vijandschappen geboren; niet één redacteur [er moeten er in Nederland al een stuk of duizend rondlopen, zo niet meer] heeft onlangs zijn of haar [ook dat komt voor] stiletto's, geheime steekwapens, valmessen, dolken, gaspistolen, boksbeugels, fietskettingen, ploertendoders en parathionheupflessen ingeleverd); in de rijkspsychiatrische inrichtingen schijnen dagelijks tientallen twens binnengebracht te worden, die in eenzame afzondering niets anders kunnen doen dan regels en letters tellen, menig stencil-laar en opmaker heeft een flink trauma overgehouden van het samenstellen van een nummer dat onveranderlijk op 49 pagina's uitkomt; deze dappere mensen verdienen Erkenning voor hun moedige persoonlijke inzet die zo zelden bekroond wordt; zij zijn de bloem der natie, het overgrote deel wordt door hun gesloopte stabiliteit al na enkele dagen uit militaire dienst verwijderd; zij hokken vervuild en excentriek gekleed samen in ateliers, zolderkamers, koffiehuizen, zweren zich nooit te zullen prostitueren in het Establishment, beramen aanslagen op redactiekantoren van gevestigde tijdschriften (mandarijnenbladen)
| |
| |
en uitgeverijen; zij zullen tot hun dood alleen maar in hun eigen blad publiceren en zich nooit aansluiten bij de commerciële betáálde media; deze instelling verdwijnt echter als sneeuw voor de zon als een van de gehate grote bladen kopij van hen accepteert; de meeste specimina van dit type eindigen als onderwijzend personeel, journalist, boekhandelaar, in het ergste geval worden zij een goedgekleed, in een moderne flat wonende letterkundige die daarnaast nog gedenkboeken voor jubilerende firma's en freelance reclameteksten schrijft; toch moeten deze vreemde vogels geëerd worden, beschermd, in reservaten verzameld; waar blijft de nederlandse Bob Dylan die de Ballade van de Vertwijfelde Tijdschriftredakteur op de plaat zet; waar moeten wij met onze reputatie van cultuurminnend land naartoe zolang zich nog steeds bleke, verwilderde onbekende literatoren met een schrijfmachine om de hals in onze waterwegen, rivieren, grachten, sloten, afwateringskanalen, plassen, meren, vennen, zoetwaterbassins, natuurbaden, vijvers werpen en jammerlijk verdrinken? Heeft Brandpunt dáár ooit aandacht aan geschonken, heeft de Wereldkroniek deze misstand ooit aan de kaak gesteld, heeft de Morele Herbewapening of de Televizier of Haya deze etterende plek in onze beschaving ooit openlijk als verraderlijk, communistisch, verderfelijk, staatsgevaarlijk, onhygiënisch, ultralinks, de geestelijke volksgezondheid bedreigend veroordeeld?
Als ik naga hoeveel kostelijke tijd ik verspild heb al- | |
| |
leen aan het uittikken van de kopij voor bijvoorbeeld nummer vier, daarna het tikken op offsetplaten, het overnieuw tikken op nieuwe offsetplaten, die ook niet bleken te werken op de ons ter beschikking staande offsetmachine, het uiteindelijk op stencils tikken, het overtikken van een paar verkeerd gestencilde bladzijden, om nog maar te zwijgen over de wekenlange strijd over de inhoud met enkele mederedacteuren, het lange draaien aan de zwengel van het stencilapparaat, het urenlange vouwen, sorteren, nieten, opstapelen van driehonderd nummers, daarna het moeizame aan de man brengen, het colporteren, de opmerking ‘ik vind een gulden te duur voor zo'n slechtgestencild blaadje van veertig bladzijden’ ontlokt steevast een langdurige huilbui; zodra we de kosten eruit hebben geven we de rest van de oplage rücksichtlos weg, weg ermee; ik wil ze niet meer zien; bezin u toch eens op ons Lijden.
Je maakt wel leuke contacten met collega's; er gebeurt af en toe iets; de situatie verandert; soms is er zelfs een zwakke hoop op een min of meer rooskleurige toekomst, een visioen van een Litteraire Ontmoeting over eenjaar of tien, vijftien; af en toe verdien je al een paar tientjes met publiceren (Erkenning; het grote moment in het leven van elk aankomend schrijvertje; bevend houdt hij zijn eerste drukproeven in zijn verkrampte vingers, wrijft zijn ogen uit, knijpt in zijn eigen arm; het staat er werkelijk, zijn Eigen Naam in echte drukletters, met daaronder een
| |
| |
gedicht, nee het gedicht, vreselijk officieel en gesettled, zoiets geeft hem moed nog een paar jaar door te gaan; vlak dat niet uit; ik heb recht op reputatie; ik heb recht op een banaan); door het dolle heen organiseer je de vreemdste projecten, voorbeeld van zo'n typerende avond waarop je tot alles in staat bent; twee kollega's, Peter en Hans, komen plotseling, onverwacht, uit Eindhoven aanzetten op Peter z'n gloednieuwe Puch Skybolt; op de een of andere manier hebben ze er lucht van gekregen dat er een exclusief feest gehouden wordt (ik ga niet veel naar feesten, doe niet mee met de herrie, voel me vaak zo bespiegelend; daar heb ik geen kater voor over); jammer genoeg hebben ze noch drank, noch vrouwen bij zich zodat die pret ook al weer niet doorgaat; ze gaan maar met mij mee naar Pims kamer, om het om een uur of elf nog eens te proberen (speculerend op de verregaande intoxicatie van het merendeel der aanwezigen; meestal lukt die tactiek buitengewoon goed; er zijn verbazende verhalen te vertellen over professionele gatecrashers), tot zolang dus maar naar Dylan luisteren, begint er net in te komen; twee maanden later prijkt hij al op de hitparade met Subterranean Homesick Blues, jammer voor de exclusiviteit; in het ergste geval gaan we over op het ostentatief draaien van Afghaanse bruiloftsmuziek, of Tibetaans gemurmel (Theo heeft daar een plaat van; Theo heeft ook een fototoestel met 450 mm telelens, maakt tegenwoordig op het strand de meest opmer- | |
| |
kelijke shots), Patagonische carnavalsdansen; er is heel wat volksmuziek; met grote sigaren in de bek zitten we op het bed zetten een nieuwe strategie op poten; als we onze zin krijgen zullen velen vallen; een groots Plan voor een demonstratieve Mars op Antwerpen wordt stante pede opgezet; tien jonge Brabantse hipsters zullen een lifttocht maken naar Antwerpen, uitgeleide gedaan door de uitgebreide aanhang; pers moet verwittigd worden; de idee is dat iemand een paar dagen
eerder Antwerpen warm gaat maken om een ontvangstcomité klaar te laten staan op de Grote Markt; bij aankomst laten we ons door de boulevardbladen interviewen, overhandigen geloofsbrieven, smeden een Band, annexeren op slinkse wijze België bij Nederland of Zuid-Nederland bij Vlaanderen, happenen; met bloemen en eer beladen trekken we de volgende dag terug naar het in z'n hemd gezette vaderland; misschien doen we het wel een keer, zo gek zijn we wel; Hans en Peter weten soms wel leuke dingen te vertellen; op het ogenblik verkondigen ze gedrukt het volgende aan ieder die het lezen wil: Hans is boos op Han Jonkers (Ha, Jôh) die in een recensie geschreven heeft dat Hans' verzen hem het meest troffen, ‘wat is er nu met deze Jonkers,’ vraagt hij zich af, ‘loopt ie rond met een bloedende wonde ter hoogte van het hart? voelt ie de pijnlijke buil op z'n achterhoofd? stort hij rochelend ter aarde na het lezen van mijn verzen? nee hoor, de volgende morgen wandelt ie rustig naar de krant en
| |
| |
dropt een nieuw kritiekje in de bus, zonder littekens, zonder verband,’ Petertje voelt zich in zijn kruis getast, ‘ik ben beschaamd in me goodwill en vertrouwen me hang naar eerlukke kommunikasies; wij auteurs zijn verkocht voor onze stofoverschotten geborgen zijn; want het valt niet mee, maar ons naaien ze geen image aan’, hetgeen juist is; later op de avond gaan we de straat maar weer eens op, spreken voorbijgangers aan met zeer speciale enigszins cryptische teksten die het overwegen meer dan waard zijn, een nieuwe rage, korte boodschappen en verzoeken om inlichtingen als ‘bent u ook al naar de highen?’, ‘hebbu de kosmische boodschap al ontvangen?’, ‘wij pissen toch ook niet in uw asbak?’ ‘hij gáát erin!’, bent u al geklassificeerd vandaag?’, ‘jezus, als je tóch naar de keuken gaat...’, ‘bennu ook een driepinter?’, ‘nou geen hálve maatregelen’, (op vertrouwelijke toon) ‘zou ik u misschien om een korte cohabitatie mogen verzoeken?’, ‘wilt u in het kader van een nationale ankette eventjes woef tegen ons zeggen?’; dat laatste doen de mensen werkelijk; de Eindhovenaren proberen nog een keer het feest binnen te dringen, lukt niet, gaan af; een week later hoor ik dat ze even voorbij Boxtel een lekke band kregen, geen gereedschap bij zich; Hans begaf zich zwaaiend met beide armen op de rijweg; enkele stoppende automobilisten vroeg hij vriendelijk een fietspomp te leen, dit werd niet bijzonder op prijs gesteld, vernam ik; ten einde raad sjouwden ze maar
| |
| |
op Eindhoven aan met het lamme ding; helaas kwam er na een half uurtje een Kreidler Florett bemand door twee dronken boeren achterop; H & P werden over de weg geslingerd; de Kreidler schoof een greppel in; de twee boeren verdwenen toen met de armen over elkaars schouder in het duistere weiland, zingend; er is niets meer van hen vernomen; na een half uur had Hans eindelijk zijn bril gevonden; men probeerde zich met zakdoeken te verbinden; 's ochtends om zeven uur sukkelden ze Eindhoven binnen, met bebloede gezichten en windjacks, de armen vol tulpen (van diverse percelen en Horecaïnstellingen langs de weg meegenomen); prompt stopte er een Dafje van de gemeentepolitie; vriendelijk werd de heren gevraagd wat zij aan het doen waren; hierop ontstak Hans in woede en riep met hoge stem: ‘ziet u dat dan niet, edelachtbaren, wij zijn onze bromfiets aan het uitlaten; hoofdschuddend verdween de sterke arm, maar je zult het meemaken.
Bij het uitkomen van het vierde nummer van ons tijdschrift planden we een grootse poetry-and-jazz-avond in het burgerweeshuis, voorafgegaan door een persconferentie waarop schokkende dingen over de poëzierevolutie gezegd zouden worden; helaas kwam er maar een journalist opdagen; de voorbereidingen voor die avond waren wel prettig geweest; 's middags stelden we het podium op, sleepten stoelen aan, klungelden met de geluidsinstallatie; de musici kwamen aanzetten om wat door te nemen; ik profiteerde van
| |
| |
de gelegenheid om ook wat van mijn recente poëzie met jazzbegeleiding (Frits op de piano, Joop en André dwarsfluit, Peter Z. werd gecharterd om te bassen; Peter was degene die enkele weken later een bizar ongeluk overkwam, toen hij 's avonds om een uur of acht rustig langs een bioscoop liep, explodeerde het hele gebouw, fragmenten van het bouwwerk belandden op zijn hoofd, zijn hele baard vol wit steengruis; hij heeft er mooi een tijdje in het ziekenhuis mee kunnen liggen); we raakten in zo'n jofele stemming dat we met de instrumenten de stad introkken, met bas en al door een warenhuis sjouwden; er voegden zich enkele kennissen bij ons; naderhand begon het juist te regenen toen we een groepsfoto gemaakt hadden; vertwijfeld sjouwden we met al onze rommel een badmintonzaal binnen en gingen boven op de tribune zitten; omdat we al gauw een vocalgroup gevormd hadden stoorden we de spelers en werden we met zachte hand verwijderd; de bassist ging af (om zijn instrumenten in veiligheid te brengen) en wij zochten onderdak in de muziekkoepel bij de Hekellaan, een heel werk om op de muur te klimmen door de struiken te baggeren, nog een omheining te bedwingen, maar toen waren we mooi droog, in een ruimte met uiterst voortreffelijke akoestiek; we hebben maar wat haasje-over gespeeld om warm te worden; de eigenlijke poetry-and-jazzavond was wel een succes; na het onverstaanbaar mompelen van een giftig manifest kwamen een voor een de veelbeloven- | |
| |
de jonge dichters aan de beurt die dan hun zegje zeiden, diep voorovergebogen naar de mikrofoon die steeds omlaag zakte, begeleid door soms voortreffelijke muziek; de broer van Frits, Charlie, was met zijn fluegelhorn komen aandragen en stond dus ook maar mee te blazen; het enige opmerkelijke van de avond was het moment dat Peter uit Eindhoven luidkeels een stuk proza stond voor te dragen en ettelijke malen (hoogstwaarschijnlijk geïmproviseerd) schuttingwoorden in de nette zaal slingerde;
ettelijke dominees bloosden; leuk zo'n avond, al moet er eigenlijk niet door de muziek heen gekletst worden; op het eind kwam ik nog even aan het woord om mijn nieuwste poëtische litterair-accumulatieve experiment voor te dragen, getiteld l.s./m.f.t., een gedicht dat bestond uit een onbeperkt aantal malen de korte boodschap ‘Lucky Strike Nu Een Vijfentwintig’ te zeggen, maar na vijf minuten begon men voorin mee te schreeuwen, te stampen en te klappen, achterin te morren en ten slotte zaten we in het aardedonker omdat iemand de hoofdschakelaar omgedraaid had; toen viel de luidsprekerinstallatie natuurlijk ook uit, eigenlijk een happening op zichzelf.
Omdat de kwestie met de Mars op Antwerpen me nog altijd na aan het hart lag, besloot ik een maand of wat later een driedaagse tournee (incognito) door België te maken, ook al om portokosten te besparen door het zojuist verschenen vijfde nummer van Krea naar enkele van de abonnees te brengen; zo zag men
| |
| |
mij op een vrijdagmorgen om halfnegen heel hoopvol met de duim zwaaien, een bordje antwerpen in de hand, dat hielp niet veel, later stond ik met een bordje breda, toen met tilburg; direct daarop kreeg ik een lift van een pater in een Volkswagenbusje; het was alweer negen uur; ettelijke bekenden waren me voorbijgefietst op weg naar school en kantoor; gelukkig ik die niet wist wat de dag hem brengen zou; als proefneming had ik deze keer geen spijkerbroek aangetrokken en mijn bagage niet in een rugzak gestopt, gekleed in een smetteloos kostuum, wit overhemd, zwarte gehaakte das, paraplu en lichte regenjas over de arm, beige weekendtas aan de voeten, en zie, het liften was aanmerkelijk gemakkelijker, maar langdurige hikes zaten er die dag niet aan, druilerig weer, weinig verkeer op de weg; nadat de pater me bij de snelweg in Tilburg afgezet had duurde het zeker een kwartier voor ik weer met een Volkswagenbusje naar Breda kon; daar moest ik de oprit naar de rondweg opwandelen; bovenaan op de dijk bleek het helemaal pet, harde wind, regen, de sigaret waaide uit mijn mond, de gemiddelde snelheid van de passeerders lag om en nabij de 110 km/u, geen denken aan dat er ook maar iemand zou stoppen, invoegend verkeer was er bijna niet, alleen gemeentelijke vuilniswagens; op het moment dat ik verkleumd van de kou besloot om te draaien stopte er warempel een Volkswagenbusje dat me tot de rotonde bij het motel, tot de weg naar Antwerpen dus, meenam; daar aan- | |
| |
gekomen werd ik meteen door een Belg met een stokoude Mercedes tot aan de grens meegenomen; daar wandelde ik frank en vrij zonder enige controle, maar wel vriendelijk knikkend langs de douane; het was weer wachten geblazen totdat twee Rotterdamse havenarbeiders me achterin hun wagen mee heten rijden tot Antwerpen; de vriendelijke mensen moesten naar de Noordhaven toe; ik herkende een viaduct, dacht vlak bij het centrum te zijn, stapte dus
lichtvaardig uit, pakte mijn zware weekendtas beet en wandelde welgemoed Antwerpen in; het was wel pech hebben, want ze hebben daar een hele reeks van allemaal op elkaar lijkende viaducten die ik mooi een voor een op en af mocht wandelen, Belgisch geld om een tram te pakken had ik natuurlijk niet, doorlopen dus maar, de zware tas van de ene in de andere hand; het duurde zeker een dik uur voordat ik in het centrum was; toen bleek mijn favoriete café de Muze 's middags pas open te gaan; ik ben maar meteen luxueus gaan eten in het restaurant van een warenhuis aan de Groenplaats, biefstuk met vlaai na en een paar pilsjes, daarna het centrum met behulp van mijn plattegrond goed in mijn hoofd geprent, hier en daar een pintje gepikt en op weg naar mijn bestemming Brugge, die hele, lage, witte, galmende voetgangerstunnel onder de Schelde door; daarna stond ik in een soort nieuw west; na veel zoeken de uitgang van de auto-tunnel ontdekt, wachten maar weer, vijf kwartier lang hoopvol naar elke tegemoetkomende auto kij- | |
| |
ken, samen met een soldaat kon ik toch weer in een grote Amerikaanse wagen meerijden naar Gent; de bestuurder praatte in een onverstaanbaar dialect met de soldaat, eerst over dienst, daarna over de kabinetscrisis, toen hij merkte dat ik Nederlander was vroeg hij me onmiddellijk wat ik nou wel van Lefèvre en van de crisis vond; nou dacht ik daar toevallig helemaal niet over; het iets voorzichtiger en wijdlopiger opdienen van dezelfde kreten die ik de twee van te voren had horen slaken werd goed geslikt; toen ben ik maar in slaap gevallen; nadat de soldaat uitgestapt was reden we heel Gent door, veel obligate toeristische aanwijzingen, de man zette me op de oude weg naar Brugge af, schijnt het gunstigste te zijn, snel een café ingedoken, koffie gedronken (het gemier met die filters, ik wou vlug verder); toen ik een halfuur later weer aan de straatrand stond stopte er letterlijk meteen een hemelsblauwe Chevrolet, een werkelijk
comfortabele rit naar Brugge dacht ik, maar het was een SuperSportmodel met extreem opgevoerde motor; op de slechte driebaansweg met harde zijwind plus harde regen toch ijskoud honderdzestig rijden; ik durfde haast niet naar buiten te kijken; de kerel aan het stuur bleef aan het praten; ik was toch blij toen ik uit kon stappen, stond toen nog maar op een driesprong ettelijke kilometers van Brugge af, helemaal geen verkeer in zicht dat die zijweg insloeg; ik opende de plu maar en begon langs de roodbakstenen boerderijen in de goede richting te wandelen; op
| |
| |
zulke momenten haat ik het platteland, er kwam toch nog een wagentie langs dat nog voor me stopte ook, bracht me tot in het centrum van Brugge, nou de Sint-Jansplaats zoeken, zo'n oude stad is wel vreselijk pittoresk en zo maar ik durf er geen muur aan te raken; zowat alles staat op instorten, en dan zo oneconomisch gebouwd; toen ik drie keer langs het politiebureau gekomen was ben ik binnen maar even de weg gaan vragen; drie minuten later stond ik voor het huis waar Arthur moest wonen, redacteur van een Brugs studententijdschrift en zo; ik had deze reis speciaal gemaakt om een persoonlijk contact te maken, omdat ik volkomen onaangekondigd (kunst, ik wist twee dagen van te voren ook niet dat ik zou gaan) kwam vreesde ik dat hij natuurlijk net nu niet aanwezig zou zijn, vakantie of zo; toen ik dus voor nummer twee stond, bleek in dat pand een tijdschriftenwinkeltje gevestigd te zijn; het werd al gauw duidelijk toen ik binnenstond: deze knaap had een handige, gemakkelijke en slechts weinig tijd eisende manier gevonden om zijn brood te verdienen; eens in de tien minuten een krant en een pakje sigaretten verkopen is geen zware arbeid, daarbij goedkoop roken en gratis lectuur; hij bleek helemaal alleen in het grote huis te wonen, een beetje rommelig natuurlijk; enkele maanden tevoren had de Belgische Binnenlandse Veiligheidsdienst hem gedwongen de clandestiene bar in zijn kelder te sluiten, anders zou hij het land uitgezet worden; ook al zo'n gedoe, lift ik me daar
| |
| |
200 kilometer door zwiepende regen en snijdende kou, door barre ontberingen en urenlang wachten (wat me ook bijna een zenuwcrisis bezorgt) om een Belg te ontmoeten die niet helemaal analfabeet is, en daar blijkt die kerel eigenlijk Hollander te zijn en ettelijke jaren in Hilversum gewoond te hebben, net zoals ik, hoera en het ijs was gebroken; het Belse bier smaakt ook wel; de volgende negen uren hebben we wat over litteraire onderwerpen gepraat, de hele Vlaamse toestand met ingewikkelde constellaties van bladen, groepen, rellen, vrienden, vijanden, pressiegroepen, de firma Weverbergh met filialen all over the world, in elk geval is daar iets aan de hand, wat je niet overal in het Nederlandse taalgebied zeggen kunt, waar blijft de nieuwe generatie?, blader wat oude nummers van diverse goede Vlaamse tijdschriften door; 's avonds gaan we de stad maar eens in, lijkt Den Bosch wel; je kunt er met gemak wat stukken geschut afvuren; twee dancings die blijkbaar soms wel eens aardig kunnen zijn zitten potdicht; er bleef niets anders over dan het normale caféwerk, maar ik vind die Belse cafétjes zo treutelig met bankjes langs de muur en hoge tafeltjes, wel fijn om te slapen; de kermis stelt ook niks voor; een kerel waar ik wat amusant schriftelijk contact heb gehad, de uitgever van de Galgeboekjes is niet te bereiken, een in een voorstad wonende dichter is niet thuis, dus slenteren we de enige nachtclub maar in en dat is toevallig wel helemaal de aangename toer, zachte leren
| |
| |
banken, gedempte verlichting, zachte Amerikaanse muziek, heel rustig, Glenn Miller, een beetje Basie, musicalmelodieën, een erg sophisticated gelegenheid met spiegelmuren (roze spiegels geloof ik); het nadeel van dit land is dat je steeds maar bier drinken moet; zacht converserend stippelen we de toekomst van de Nederlandse litteratuur uit; tot overmaat van genot beginnen enkele beschaafde gasten een beschaafd dansje te wagen op de dansvloer; met lome hoofdbewegingen laten we toe dat de geruisloze bediende ons lege glas voor een vol verwisselt, trekken lang en bedachtzaam aan de sigaret, zoals ik al zei heel erg sophisticated en man-about-town maar vaker dan eens per maand moet ik het echt niet; tegen halfdrie stappen we eens op; 's ochtends om negen uur word ik op de meest fantastische en heerlijke manier wakker, de zon schijnt in mijn gezicht; vlak om de hoek speelt een wonderlijk carillon, net een vvv-film; boven het bed ontdek ik een ingelijste foto (enkele jaren oud) van Elvis the greatest in bijna fluorescerende technicolorkleuren; ik heb pijn in mijn nek (geen hoofdkussen); mijn lichaam is overal stijf, een beetje dizzy in m'n kop, terug naar Antwerpen maar, eerst een zak vol verse broodjes aanschaffen, allerhande soorten met appel, gember, pruimen, abrikozen gevuld, een heerlijk ontbijt in de open lucht; de eerste wagen die stopt heeft niet de bedoeling mij mee te nemen; er komt een enorme donkergrijze rookwolk uit de motorkap;
| |
| |
er is vast wat mis geweest; de vier inzittenden stappen maar uit en beginnen zonder nader overleg te duwen; er begint dan een reeks van zeker twaalf kleine liftjes naar Antwerpen, prachtig zomerweer; een half uur lang sta ik midden in Eeklo midden op de markt zonder dat iemand stopt; iedereen kijkt me aan, wat doe je dan? Je kunt natuurlijk moeilijk uit je neus gaan eten, op je handen gaan staan, obscene gebaren naar de je negerende automobilisten maken, vloeken, kringetjes lopen, ongeduldig met de vingers knippen, je lamme arm wrijven, en je staat de hele tijd bloot aan nieuwsgierige blikken van alle kanten; kleine kinderen komen vlak langs je voeten fietsen; achterom kijken kun je niet want je weet dat alle huisvrouwen die wachten tot ze bij de kruidenier, de slager, de apotheek en de groenteman geholpen kunnen worden je gadeslaan, over je roddelen; lange tijd sta je helemaal alleen op het grote plein, doodstil in de blikkerende zon, een surrealistische slagschaduw van jezelf voor je voeten: een klok begint uitgebreid het uur te slaan, King of the Road in Exile; ik zou graag een dik boek willen schrijven over een te ondernemen liftreis door alle landen van Europa, de enige diepgaande en grondige manier van reizen; ik sta me op te winden want om half twee moest ik m'n Bossche handlangers Pim en Franck in Antwerpen ontmoeten, zouden op Franck's scooter 's ochtends uit Nederland vertrekken, de volgende dag is het plan dat ik achterop de Vespa terug naar Den Bosch rijd en dat Pim
| |
| |
teruglift; na nog drie liften sta ik in Gent aan de uitvalsweg naar Antwerpen; de schrik slaat me om het hart als ik zeker een stuk of negen lifters zie staan; ik sluit me achter aan; langzaam schuift de reeks een beetje op; steeds meer kom ik vooraan te staan; steeds meer lifters komen achter me; de jongens die het eerst aan bod komen zwaaien vriendelijk; we zwaaien vriendelijk terug; er is een strakke etiquette op reis; de eerst aangekomene heeft recht op de eerste lift; je biedt elkaar sigaretten aan; leve de internationale verbroedering; wat later sta ik weer helemaal alleen in de polder vlak voorbij Sint Niklaas, met een snelle sportwagen naar Antwerpen en zowaar precies om vijf voor half twee sta ik voor het ontmoetingspunt de Muze, die helaas niet open is, gaat om een uur of half drie pas open lees ik, dus installeer ik me in het café er recht tegenover; juist als ik een eerste slok bier wil nemen arriveert Franck helemaal alleen, dik in het leer; ik ren naar buiten en sleep hem binnen, waar is Pim?, naar nu blijkt is Pim helemaal niet meegegaan; toen hij wist dat Marijke met de hele academie op Terschelling zat is hij in plaats van volgens plan naar het zuiden te gaan 's morgens om zes uur naar het hoge noorden vertrokken; dat maak ik uit Francks beteuterde verhaal wel op; we beloven elkaar plechtig dat we de lelijke sik 's maandags wel eens flink zullen vatten; het uitdenken van gepaste martelingen begint na een dik half uur te vervelen; we brengen al de bagage naar het station, een hele
| |
| |
bedoening, leren jas plus weekendtas plus slaapzak plus weekendtas achterop het piepkleine bagagerekje gebonden met elk moment brekende touwtjes; bij elke bocht schuift er wel wat af; als we eindelijk alle rommel kwijt zijn scheuren we met een enorme vaart (drie weken later is de scooter dan ook helemaal en totaal in de vernieling gereden) door het drukke centrum, in de buurt van de Groenplaats rijden we tot tienmaal toe door dezelfde straatjes, verschrikkelijk met dat eenrichtingsverkeer, na een snelle maar doelloze rit over de diverse Leien (Amerika, Frankrijk, etcetera) stoppen we weer op de Melkmarkt; de Muze is open en warempel, onze vriend Frans zit in een hoekje van de bar, gelukkig maar want hij is de enige die ons aan een slaapplaats kan helpen, we gaan lekker een uurtje in de versleten maar uiterst comfortabele pluchen clubs aan het raam zitten, Bob Dylan op de jukebox, fijne relaxed atmosfeer, de zaak vult zich zo met allerhande gebaarde lieden; het staat wel vast dat het toilet in dat café de meest fantastische en gevarieerde opschriften en tekeningencollectie uit het Nederlandse taalgebied bezit; de boel sluit niet voor de laatste gasten werkelijk weg willen; er worden wekelijks poetryreadings gehouden; er gaan geruchten dat Babylon op een terras aan de Groenplaats zou zitten (dat vertelde hij mij de week tevoren, na de rel in de Poespaskelder, hij zou dit weekend een programmaatje over de nieuwe poëzie te verzorgen hebben voor de Vlaamse gewestelijke omroep), de zon
| |
| |
schijnt, hij is op geen enkel terras te ontdekken, naderhand blijkt dat de volgende week bedoeld was, we lopen maar door naar Frans' kamer, de boel swingt weer als vanouds, de regenjas losjes over de schouder, de paraplu losjes in de hand, de conversatie losjes in de mond; die kamer blijkt wel verrekte ver weg te liggen, een zolderkamer bovenin een groot huis naast het museum, als je op een stoel staat en door het hoge raam gluurt kun je net een ruiterstandbeeld op het dak van het museum zien; het grootste deel van de kamer wordt in beslag genomen door een enorm glimmend lichtbruin tweepersoonsbed met donkerrode sprei, aan beide kanten van het bed een linnenkast met grote spiegel, heel amusant maar wat verwarrend bij de liefde dunkt me, om jezelf zo'n onbeperkt aantal malen, steeds kleiner, te zien; later op de middag praten we nog een half uurtje met de redactie van een Antwerps blad, het duidelijke beeld van iets kalende jongeren die zich terecht of ten onrechte door Gard Sivik in hun kruis gegrepen voelen, geen aansluiters, vreselijk politiek geëngageerd, bereid tot hun dood toe hun vastomlijnde richtlijnen na te volgen, benaderen de poëzie vreselijk empirisch, stellen de kracht van afzonderlijke woorden vast en maken dan ‘constellaties’ van dergelijke hooggeladen taalpartikels, koppelen soms ettelijke woorden aan elkaar, voegen symbolen toe, er ontstaan dan opmerkelijke dingen, maar meer in het vlak van gepolijst staal en glad wit beton, mij te spijkerhard, de ‘new
| |
| |
poetry’ van de zakelijke Rotterdammers en Vlissingers is heel wat fijner, je merkt achter de laag Haagse Postzakelijkheid toch nog wat bloed, ik ga er geen essay over dichtkunst van maken; mijn mening erover wil ik graag bekend maken aan elke gegadigde, kom maar op.
's Avonds brengen we met z'n drieën nog een kort bezoek aan de Nederlandse letterkundige R.C.; daarna wordt de bagage naar Frans' kamer overgebracht en duiken we bescheiden het Antwerpse nachtleven in, bescheiden wegens geldgebrek; het draait er wel op uit dat we de hele avond en een groot deel van de nacht rondjes lopen van het Café de Muze naar het café het Pannenhuys, naar de jazzclub de Mok; de laatste is wel het interessantste, een zeer kleine lokaliteit met vrij luxueuze inrichting, kleine bar met perfecte verticale bandrecorderinstallatie, achterin de zaak een piano, drumstel en bas, naar het schijnt musiceren hier geregeld de beste Belgische en Nederlandse combo's; we knopen een boeiend gesprek aan met een zeer Vlaamse stamgast met Mefistofeles-baard, architect naar het schijnt; ik converseer heel gezellig over de een of andere Spaanse zonderling, imitatie-Dali of zoiets, waar ik echt nog nooit van gehoord heb; maar dat merken ze toch niet, de muziek is wel bijzonder aangenaam, Coltrane en Dinah Washington; na enkele consumpties zoeken we de weg terug naar het Pannenhuys waar het niet druk is; Franck krijgt nog ruzie met het meisje achter de bar
| |
| |
over het biertappen; na het lezen van een paar weekendkranten en het luisteren naar mensen wordt het tijd zelf weer eens actief te worden; op naar de Muze, stampvol, de boel swingt als de pest, een ontzettende ambiance; allerhande mensen lopen met dichtbundels in eigen beheer en met tijdschriften te leuren; we kunnen geen plaats krijgen, terug dus maar weer naar de Mok; we krijgen onderhand wel slaap, eten nog friet en kip en weet ik wat, beginnen weer een langdurige op uiterst hooghollandse toon gevoerde discussie met enkele late kostschooljongetjes met dure geborduurde emblemen op de blazers; uiteindelijk gaan we toch maar af, scheuren met z'n drieën op de scooter door de lege straten, sluipen zo geruisloos mogelijk de vier of vijf trappen op naar Frans' kamer (de hospita mag niet weten dat we met z'n tweeën logeren), organiseren geruisloos de slaapplaatsen met slaapzak en bed, 's ochtends om een uur of tien worden we langzaam en tevreden wakker, gaan genoeglijk op een terras ontbijten, verse broodjes, filtertoestand, paar pilsjes na om de frankjes op te maken, later binden we alle bagage op de scooter, paraplu dwars; het idee om mijn weekendtas gewoon tussen ons in op de buddyseat te zetten en vast te houden wordt pas geboren als het ding na drie bochten drie keer van het voertuig afgedonderd is; het nadeel van het lumineuze idee is dat ik nou met m'n stuitje tegen de rand van het reservewiel geklemd zit, een bezwaar dat zich behoorlijk doet voelen op de slechte weg
| |
| |
tussen Antwerpen en de grens; het ouwe ding kart nog behoorlijk, zo'n zeventig zit er dik in, door de vaart is conversatie onmogelijk; met die rottige weekendtas kan ik niet eens een handje vrijmaken om eens flink in mijn neus te peuteren, de kiesjes te kontroleren, het achterhoofd te krabben of in de schaamstreek te kriebelen, je krijgt bloeddoorlopen ogen; als ik over de schouder van de bestuurder kijk slaat de storm in mijn gezicht, m'n ogen tranen, de haren vliegen bekant uit m'n kop; opzij kijken levert het gevaar op van het afwaaien van de bril; het enige wat ik urenlang te bekijken heb is de gekraste en verkleurde roodbruinlederen jas van Franck, de bovenkant van m'n weekendtas, snel voorbijschietend plaveisel, een berm (een groene streep), ik word zo stijf als een plank; bij de grens even uitrekken; ongecontroleerd duwen we het rode geval over de schreef, na enkele minuten de Nederlandse (vaderlandse, hoera, helaas te kort weggeweest om me karakteristiek en sentimenteel op de grond te werpen en het plaveisel af te zoenen, eerst die actie ‘opgeruimd staat netjes’ maar eens rigoreus doorvoeren, een zesmeterstrook aan de grens schoonschrobben, strand ook, met al die schipbreuken, schoonschrobben dus, met Vim, dan met zo'n listig groen schuurviltje, tenslotte van een aangenaam aroma voorzien, geen pepermunt, ik had gedacht iets in de geest van ouwe klare of zo, als het in de lippenstift kan, vooruit, waarom niet aan de keien kwijtgeraakt, op straat gesmeten,
| |
| |
over de balk gegooid, aan de weg getimmerd, zou best 'n attractie kunnen wezen) grond onder de zooltjes gevoeld te hebben vervolgen wij onze weg door de beemden van het Brabantse; hoe beeldig slingert het glimmende lint van automobielen zich door de hier (500 m aan weerszijden van E 10) naar benzine, maar elders vast naar landelijkheid, mentholsigaretten, mest en boerenblaasmuziek geurende velden, omzoomd met de rijzige populieren die de wacht houden bij eenzame boerenhofsteden of zich in een kristalhelder beekje wel, in een donkergroene, zompige strontsloot niet spiegelen, wat loeien de koeien, kraaien de hanen, blaffen de levensgevaarlijke mensenetende schuim-op-de-bek-kettinghonden die de wacht bij elke schijnbaar menselijke nederzetting houden, het land van de lage Hollandse luchten en voorhoofden; we rijden hier door zo'n wielrennend, kermis- en carnavalsmoorden plegend Brabants grensdorp; de nijvere bevolking heeft zich hier voornamelijk gespecialiseerd op het oude ambacht van de boter- en sigarettensmokkel, moderne reclametechnieken hebben ook hier hun verborgen en verleidelijke sporen achtergelaten; elke benzinepomp is tenminste voorzien van een levensgroot bord ‘laatste pomp voor de grens’, van Dordrecht tot de grens toe, om de 500 m; in Breda houden we nog even halt om een kopje koffie te gebruiken, in een duur gelegenheidje aan de Markt, helemaal op z'n oudhollands ingericht, lauwe koffie; maar ja, na een voorspoedige
| |
| |
reis mag ik wel zeggen zat ik om half vier alweer in de Stip, waar toevallig weer een heel troepje gezellige bentgenoten aanwezig was; hup het glas weer geheven; ga óók eens drie dagen op reis, zonder reden.
|
|