122 J. van Lennep en Compagnie
Tafereelen uit de Geschiedenis des Vaderlands, tot nut van groot en klein; vermakelijk voorgesteld [met platen], Amsterdam 1854. Oblong octavo
Plaat iv, ‘Het kristendom ingevoerd. 777.’
Lithografie in zwart op geelachtig fond, 11,6 × 18,1 cm
Plaat xxxi, ‘Invoering der Inquisitie, 1544.’
Lithografie als boven
Onderin de prent: ‘De Inquisitie in volle fleur’
Amsterdam, Rijksmuseum
Dat het voorgeslacht nauwelijks voorwerp van scherts en spotternij kon zijn bewijst het lot van dit boekje met vierregelige rijmpjes van Jacob van Lennep (1802-1868) en tekeningen van Pieter van Loon (1801-1873). De schrijver had in het voorwoord toch gewaarschuwd: ‘Vooral zoodanige platen treffen de verbeelding, waarop iets heel akeligs, of heel geks is voorgesteld’. Desondanks liep men te hoop tegen deze goedmoedige aanval van spotlust, met als uitschieter een ‘strafdicht’ van dr. W. Hecker, dat Van Lennep in een Verantwoording over de uitgave apart vermeldt. Eén van de zeventien coupletten luidt:
Zoo wordt het best de stem van 't onvervalscht
In 't argeloos gemoed van jong of oud gesmoord;
Zoo't allerbest de band van liefde losgereten;
Zoo schaamte en eergevoel als vodderij
En de onschuld in de kiem verstikt en dood
Deze en dergelijke reacties brachten schrijver en tekenaar in verlegenheid. De uitgave werd na drie afleveringen stopgezet; de rest van de illustraties bestaat alleen in getekend ontwerp. Van Loon suggereerde bovendien de reeds uitgegeven deeltjes uit de handel te nemen: ‘Het boekje uit de wereld, zijn wij weer over eenigen tijd zoete jongens, maar maak u geen illusie, nog lang blijven wij afschuwelijke bedervers der jeugd; in een woord
beesten, die al wat goed en edel is trachten te verstikken.’ De schrijver vindt zelf de tekeningen erg sterk: ‘een kracht, een juistheid van uitdrukking en een waarheid [...], hoedanige maar zeldzaam in de meest uitvoerige werken van beroemde kunstenaars worden gevonden’.
Hij verklaart zich tegen ‘vergoding’ van het voorgeslacht.
Het gedicht van Van Lennep bij plaat iv luidt:
Geen Fries kon nog a van b onderscheiden
En was niet veel meer dan een blinde Heiden,
Toen Wilfried, Aelbert en anderen meer
De kennis hier brachten der Kristlijke leer.
Het cursief daaronder is niet van zijn hand:
Lees nu maar braaf traktaatjens
Dan zijn we goeie maatjens.
Het gedicht bij plaat xxxi:
Onder Karel v kregen wij hier de Inquisitie,
Dit bracht de Gereformeerden in een hoogst
Want beboet, gehangen of verbrand te worden
omdat men in den Bijbel leest
Is van oudsher alles behalve vermakelijk
De uitvouwbare inlas toont recto een ‘Galop Infernal’, allegro voor zang en piano, verso de tekst hiervoor, waarin de regels:
Ketters branden net als vet,
Hoor ze knappen, wat een pret!