40 Ad
68 A.F. Zürcher 1825-1876
‘Anno 40 - Caligula door een Kaninefaat, om zijn gewaand zegepralen bespot’
Doek, 41 × 57 cm
Gesigneerd en gedateerd: A.F.Z. 1850
Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum
Tot de Romeinse gezagsdragers, die ons land destijds bezochten, behoorde onder meer keizer Caligula die in tegenstelling tot zijn voorgangers hier slechts dwaasheden beging. Een daarvan was zijn oorlogsverklaring aan de zee. Nadat hij met zijn leger aan het strand was verschenen, liet hij de krijgstrompetten blazen alsof hij een gevecht wilde leveren. Vervolgens beval hij zijn soldaten om hun helmen met schelpen te vullen, als overwinningsbuit op de vijand behaald. Een bij deze vertoning aanwezige Kaninefaat lachte de keizer openlijk uit zonder dat deze hem hiervoor durfde te straffen.
Dit verhaal, oorspronkelijk ontstaan uit de samenvoeging van een, aan Suetonius ontleende, anekdote (Caligula, 46) en een passage uit Tacitus (Historiae, 4:15) is uit de latere geschiedschrijving verdwenen.
Hoewel het voor de hand ligt dat Van Lenneps Geschiedenissen van Noord-Nederland, waarop althans de tekst van de beschrijvende catalogus gebaseerd is, als bron een belangrijke rol speelde, is het geenszins uitgesloten dat de schilder ook andere bronnen raadpleegde. Zo vermeldt Wagenaar, wanneer hij over de spottende Kaninefaat schrijft, dat deze de vader van zekere Brinio was, een aan Tacitus (Historiae, 4:15) ontleend gegeven dat bij Van Lennep pas later, wanneer het over Brinio zelf gaat, aan het bod komt. Aan welke bron ook ontleend, ongetwijfeld heeft de schilder met de jongen, die zich op het schilderij rechts achter de Kaninefaat bevindt, deze Brinio op jeugdige leeftijd weer willen geven; hiermee loopt het schilderij vooruit op nummer vier van de Galerij, Brinio op het schild geheven (cat.nr. 70).
Dat Van Lennep deze gebeurtenis als onderwerp koos voor het eerste schilderij van de Galerij is niet verwonderlijk. Reeds zijn vader D.J. van Lennep schreef in zijn beroemde Verhandeling: ‘De oudste geschiedenis van Holland, vastgehecht aan het beroemde tijdperk der Romeinen, ontleent hiervan, reeds dadelijk, iets groots en belangrijks. Leijdens Rhijn en Burg en Vliet, het Katwijksche strand en Voorburg doen ons aan Agrippina en Germanicus, aan Hadrianus en Antonius denken. Maar, nog liever herdenken wij, hoe de vrije rondheid onzer oudste duinbewoners zich vermaakte, en den spot dreef met Caligulaas huis te Britten, in hetwelk hij, zoo gemakkelijk, met schelp en kinkhoorn op Britanje triomfeerde.’ Afgezien van het feit dat de Kaninefaat, die zo ronduit voor zijn mening uitkomt, getuigt van de moed en onafhankelijkheidszin van onze vroegste bewoners, lijkt het eveneens belangrijk dat de Kaninefaat Caligula uitlacht omdat deze meent de zee verslagen te hebben. De nu nog vaak verheerlijkte strijd met het water werd door Jacob van Lennep als een van de belangrijkste faktoren beschouwd, die voor het eigene van het Nederlandse volkskarakter verantwoordelijk waren. Zo schreef hij in 1866 aan Ter Gouw: ‘[...] ik blijf beweren dat de strijd met de elementen de veerkracht onzer voorouders ontwikkeld heeft [...] wat heeft den handelsgeest bij onze natie opgewekt? Haar gemeenzaamheid met het water, waar zij van oudsher mêe te strijden had gehad.’