Het vaderlandsch gevoel
(1978)–S.H. Levie– Auteursrechtelijk beschermdVergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis
[pagina 198]
| |
afb. 24 P.J. Arendzen, Portret van J. de Vos Jzn. (ets). Amsterdam, Rijksprentenkabinet
| |
[pagina 199]
| |
De Historische Galerij De VosIn 1850 begon de Amsterdamse assuradeur en kunstverzamelaar Jacob de Vos Jacobsz. (1803-1878, afb. 24) met de uitvoering van zijn ‘langgekoesterd’ plan: het bijeenbrengen van een reeks olieverfschetsen, die samen de volledige vaderlandse geschiedenis in beeld brachten. Dit om ‘door veraanschouwelijking de belangstelling levendig te houden in de roemrijke, evenals leerrijke ontwikkeling van het Nederlandsche volk’ en om ‘steun te verlenen aan jonge schilders bij hunne schreden op een loopbaan, die bij velen bezwaarlijk in hun onderhoud voorzag.’Ga naar eind1. Het belangrijkste punt waarin de Galerij De Vos zich onderscheidde, zowel van haar grote voorbeeld-het Nationaal Museum te VersaillesGa naar eind2. -, als ook van de ideeën van Potgieter, wiens opstel Het Rijksmuseum van 1844 zeker invloed gehad zal hebben op 't ontstaan van deze eerste Historische Galerij in ons land,Ga naar eind3. is het feit dat de Galerij De Vos primair op ondersteuning gericht was en het volksopvoedend beginsel aanvankelijk een secundaire rol speelde. Met ondersteuning beoogde De Vos meer dan werkverschaffing alleen; deze was maar tijdelijk, het financieel voordeel gering.Ga naar eind4. Het uiteindelijke doel van De Vos was om met zijn voorbeeld potentiële opdrachtgevers te aktiveren en door nieuwe opdrachten van regering en rijke partikulieren ook in de toekomst een arbeidsterrein voor de schilders te creëren.Ga naar eind5. Vanaf 1850 werd aan een aantal, meest jonge figuurschilders opgedragen om de hun toegewezen onderwerpen te schilderen.Ga naar eind5. In 1854 kon de kunstgalerij, die De Vos speciaal voor dit doel in zijn tuin had laten bouwen,Ga naar eind6. met de eerste honderdvijf schilderijen geopend worden.Ga naar eind7. In 1862 telde de verzameling tweehonderdvier doeken en omstreeks 1863 kon men de vaderlandse geschiedenis chronologisch vanaf het jaar 40 ad tot en met 1861, in tweehonderdtweeënvijftig schilderijen aanschouwen.Ga naar eind5. De Galerij die, zij het in bescheiden mate, ook op de bevordering van de beeldhouwkunst gericht was, telde bovendien nog tien beeldjes van beroemde vaderlanders.Ga naar eind8. Negenentwintig schilders, waarvan de meesten uit de kring van de Koninklijke Akademie kwamen, namen aan het projekt deel.Ga naar eind9. Niet alleen waren hun werkstukken zeer uiteenlopend van kwaliteit, ook kregen sommige schilders beduidend meer te doen dan anderen. Zo kwam het grootste deel op naam van de akademieonderwijzers Egenberger (vijfenzestig stuks) en Wijnveld (vijfenvijftig stuks), beiden thans vergeten schilders. Bekendere kunstenaars als Alma Tadema en Israëls leverden maar een of twee schilderijen. Rochussen, de uitgesproken historieschilder, die door de hulp die hij aan de overige schilders verleende, bovendien een soort leidinggevende functie had, schilderde zevenentwintig doeken voor de Galerij De Vos. De Galerij, die zich na 1863 niet verder uitbreidde, bleef tot 1883 ten huize van de opdrachtgever. In dat jaar kwam de Galerij volgens testamentaire beschikking in bezit van de Maatschappij Arti et Amicitiae, die de verzameling slechts éénmaal, in 1884, exposeerde. De recensie van Alberdingk Thijm was niet onverdeeld gunstig en toont dat de waardering voor de Galerij De Vos sedert de periode van ontstaan aanzienlijk gedaald was.Ga naar eind10. Zijn kritiek op historische onjuistheden en op het theatrale van verschillende voorstellingen bewijst dat de Galerij niet kon voldoen aan de toegenomen behoefte aan realisme in de schilderkunst. In 1895 werden de schetsen samen met de Historische Galerij van Arti et Amicitiae en enkele andere schilderijen voor een gering bedrag verkocht aan de Londense kunsthandelaar H. Koekkoek.Ga naar eind11. In 1896 kochten D. Franken Dzn. en P. Langerhuizen Lzn., verontwaardigd over het verkwanselen van het legaat De Vos, | |
[pagina 200]
| |
de Galerij en schonken haar aan de gemeente Amsterdam.Ga naar eind1. Deze liet de schetsen in het Gemeentelijk Museum (Suasso) exposeren.Ga naar eind12. De bij de aanvaarding gedane belofte om de Galerij bij te zullen houden, heeft tenslotte geresulteerd in de toevoeging van slechts één schets: De intocht van Koningin Wilhelmina te Amsterdam van Hobbe Smith, 1899.Ga naar eind13. In de daarop volgende jaren verflauwde de belangstelling voor de schilderijen zozeer, dat zij voorgoed in het depot belandden. De geschiedbeschouwing, die aan de Galerij ten grondslag ligt, draagt, hoewel ook W.J. Hofdijk en Ch. Rochussen een adviserende functie hadden, overwegend het stempel van Jacob van Lennep, die uit waardering voor het plan van De Vos had aangeboden om de onderwerpen uit te kiezen.Ga naar eind1. De beschrijvende catalogus, door De Vos zelf in 1863 vervaardigd,Ga naar eind14. is volledig gebaseerd op Van Lenneps Geschiedenissen van Noord-Nederland.Ga naar eind15. In deze catalogus zijn de schilderijen in tien series verdeeld. De eerste drie series behandelen de periode 40 ad tot en met 1566, de volgende drie series zijn aan het tijdvak van de Tachtigjarige Oorlog gewijd, de series zeven en acht behandelen samen de tweede helft van de zeventiende eeuw, serie negen is aan de achttiende eeuw, serie tien aan de negentiende eeuw gewijd. Hiermee kwam het hoofdaccent van de voorstellingen op het eind van de zestiende en op de zeventiende eeuw te liggen, de periode die ook door Potgieter en de zijnen werd beschouwd als het verleden bij uitstek ter lering en opwekking van de tijdgenoot. Van Lennep trachtte met zijn onderwerpskeuze een objectief beeld van het verleden op te roepen door aandacht te besteden aan de verschillende bevolkingsgroepen en partijschappen, zowel op politiek als op religieus terrein. Het historisch programma vertoont hierdoor veel overeenkomst met dat van het Nationaal Museum te Versailles en wel in die zin, dat beide verzamelingen gestalte geven aan eenzelfde basisstreven om door middel van schilderijen te laten zien hoe uit bundeling van eens met elkaar in strijd verkerende groeperingen een krachtige nationale eenheid kan ontstaan. De historicus Van Lennep blijkt weinig van de historische-romanschrijver te verschillen. Is in zijn romans de historische stof altijd ondergeschikt aan de handeling, ook in de Galerij is het verleden slechts een kleurrijk decor dat als entourage dient voor allerlei spannende gebeurtenissen en heldenfeiten. De talrijke aanslagen, belegeringen, samenzweringen en volksoproeren tonen hoe Van Lennep zich bij zijn keuze vaak bepaalde tot de traditionele motieven van de historische avonturenroman. Ook is de historische opvatting, die aan de Galerij De Vos ten grondslag ligt, conservatiever dan die van de Arti-Galerij. Is de geschiedenis in de Galerij De Vos een aaneenschakeling van markante feiten, die overwegend betrekking hebben op de militaire, politieke en diplomatieke geschiedenis, waarbij het aandeel van vorst en adel heel wat groter is dan van het volk, in de Arti-Galerij is men meer van het normale geciviliseerde leven uitgegaan en heeft men veeleer een beschavingsgeschiedenis van het volk in beeld willen brengen. Hoewel De Vos met zijn projekt geen opleving van de historieschilderkunst kon bewerkstelligen, had zijn andere streven, het stimuleren van de belangstelling voor het verleden, meer succes. Dit blijkt althans in 1884, wanneer de Galerij in het gebouw van Arti geëxposeerd wordt en voor het eerst voor iedereen toegankelijk is. Thijm beschrijft hoe vooral de burgerbevolking zich in de ‘roemrijke en leerrijke’ vaderlandse historie verlustigde.Ga naar eind16. Ook toen de schetsen in het Gemeentelijk Museum te zien waren, bestond er ondanks de aanmerkingen op het esthetisch gehalte, nog veel interesse voor de leerzame kant van de Galerij.Ga naar eind17. Tengevolge van de nieuwe richtingen in de schilderkunst, was het met de appreciatie van de schilderijen als kunstwerken gedaan. Een logisch gevolg hiervan was dan ook dat afbeeldingen naar de schilderijen gebruikt werden als illustratiemateriaal voor M.G. De Boer, Ons Vaderland, geïllustreerde Geschiedenis van Nederland voor iedereen, Amsterdam 1907, en dat de schilderijen zelf als onartistieke kunstuitingen verdwenen naar het museumdepot. |
|