1813
61 J.W. Pieneman 1779-1853
De aanvaarding van het Hoog Bewind door het Driemanschap in naam van de prins van Oranje op 21 november 1813
Doek, 70 × 86,5 cm
Gesigneerd: J.W. Pieneman.
Datering: in of kort na 1828
Tentoonstellingen: Amsterdam 1830, nr. 421, Den Haag 1830, nr. 235 (vrijwel gelijkluidend), ‘Gijsbert Karel grave Van Hogendorp ten zijnen huize met de heeren grave F. Van der Duyn van Maasdam en Canneman, arbeidende, neemt op verzoek van de heeren Leopold grave Van Limburg Styrum, Van Oldenbarneveld genaamd Witte Tulling, Van Heynsbergen en andere officieren van de Haagsche Oranjegarde den 20sten November 1813, her gedenkwaardig besluit, om zich, in naam van zkh den Prins van Oranje aan het hoofd van 's lands bestuur te plaatsen’; Rotterdam 1832, nr. 115, ‘Eene geschiedkundige voorstelling van het besluit der Edelen, waarin de portretten van G.K. graaf Van Hogendorp, graaf Van Limburg Stijrum, Van der Duijn van Maasdam; Kanneman als secretaris; Van Oldenbarneveld genaamd Witte Tulling (kolonel); Heijnsbergen kapitein der gewapende burgerij enz. vereenigd om ons land van het Fransche juk te bevrijden (zie verder de Proclamatie geteekend 's-Gravenhage 20 november 1813)’
Reproduktieprent: gravure door D.J. Sluyter, 1863, Atlas fm, nr, 5830
Amsterdam, Rijksmuseum
Zondagmorgen 21 november 1813: de officieren van de Haagse schutterij onder de leiding van Van Oldenbarnevelt genaamd Witte Tullingh treden de woonkamer van Gijsbert Karel van Hogendorp aan de Kneuterdijk te Den Haag binnen. ‘In de aangenaamste eenstemmigheid van gevoelens met den Graaf van Limburg Stirum overeengekomen zijnde, dat ik’, schrijft Tullingh, ‘het woord namens het korps zoude doen, vroeg de eerbiedwaardige G.K. van Hogendorp, in een fauteuil gezeten, steeds aan podagra lijdende, mij dadelijk bij de intrede in het vertrek af, welke belangen mij en het korps officieren bewogen hadden, hem te komen bezoeken. Naauwlijks had ik mijn vroeger te kennen gegeven wensch, dat toch spoedig een tusschen bestuur mogt worden daargesteld, herhaald, of de genoemde Graaf las ons voor de proclamatie, waarbij hij zichzelve met den Graaf van der Duyn van Maasdam aan het hoofd van het Bestuur der Vereenigde Nederlanden had gesteld [...].’ Pieneman beeldt Van Limburg Stirum, de militair gouverneur van Den Haag staande in het midden af, terwijl hij Tullingh en zijn officieren aandient. Rechts van Van Hogendorp staat Van der Duyn van Maasdam, naast hem mogelijk Van Hogendorp oudste zoon. Links aan tafel zit Elias Canneman, die optreedt als secretaris; hij houdt de befaamde verklaring in handen, die begint met de woorden: ‘Alzoo de Regeeringloosheid veel is voorgekomen in de meeste steden’ en eindigende ‘God helpt diegene die zich zelve helpen’. Achter de tafel is de kinderschaar van Van Hogendorp verzameld, waarover hij schrijft: ‘des avonds laat [d.i. 20 november], nadat mijne vrouw naar bed was gegaan, opende ik mijn hart aan mijne kinderen. Mijn oudste dogter bad mij uit aller naam om de opdragt der Regering aan te nemen [...].’
Het is de verdienste van G.K. van Hogendorp geweest na de nederlaag van de Fransen in de Volkerenslag (16-19 oktober 1813) de noodzaak van een voorlopig landsbestuur te hebben ingezien. Zijn pogingen om dit tot stand te brengen verliepen moeizaam. Van Hogendorp was echter vast besloten ‘de zaak door te zetten, al bleef hij alleen’. Slechts Van der Duyn van Maasdam bleef hem steunen. Het was Van Limburg Stirum, de militaire gouverneur van Den Haag, die op een snelle beslissing aandrong en de bijeenkomst bij Van Hogendorp ensceneerde.
Het is bekend, dat Van der Duyn van Maasdam de proclamatie wel heeft getekend, maar op het moment van de afkondiging niet aanwezig kon zijn. Pieneman heeft hem én de oranjevlag toegevoegd. Hij week hier bewust af van de historische waarheid en aarzelde niet om, zoals Hofdijk beschrijft, ‘de meer weelderige behoeften der kunst aan de eenvoudige belangrijkheid der historie ten offer te brengen’. Wel deed de schilder ‘beide door lezen en navrage’ een nauwkeurig onderzoek naar de gang van zaken op de 21ste november; hij is ongetwijfeld te rade gegaan bij Van Hogendorp en bij Tullingh. Merkwaardigerwijs stoorde de schilder zich niet aan de historische waarheidsgetrouwheid bij het weergeven van het costuum: de mode op het schilderij is die van omstreeks 1830, de tijd waarin het stuk werd geschilderd.
Pieneman kreeg de opdracht tot het maken van dit tafereel van een Dordtse kunstminnaar J.A. van Dam, die echter in 1828 op zesendertigjarige leeftijd overleed. Hofdijk vermeldt, dat het schilderij toen nog niet geheel was voltooid. Over de opdrachtgever is verder niets bekend. De nieuwe eigenaar zond het stuk in op de tentoonstellingen van levende meesters van 1830. In dat jaar bestelde prinses Anna Paulowna een kopie bij de zoon van de schilder, Nicolaas Pieneman.