1652
44 H.J. Scholten 1824-1907
De prinses van Oranje bezoekt het atelier van Bartholomeus van der Helst
Paneel, 46 × 59 cm
Gesigneerd: H.J. Scholten ft
Datering: ca. 1860 (zie gedateerde aquarel met dezelfde voorstelling in Teylers Museum, Haarlem)
Amsterdam, Rijksmuseum
Van der Helst (1613-1670) laat hier trots zijn nieuwste produkt aan Henriëtte Maria Stuart, de weduwe van Willem ii, zien, die met haar gevolg zijn atelier is komen bezoeken. Dat nieuwste werk is zonder twijfel haar portret, waarvoor zij in 1652 poseerde. Op de achtergrond is De Schuttersmaaltijd te zien, een schilderij dat hij in 1648 maakte en dat meteen na zijn voltooiing in de St. Jorisdoelen in Amsterdam is gehangen. Dus kan dit stuk in 1652 niet meer op het atelier gestaan hebben. Maar waarom heeft Scholten het toch afgebeeld?
Dit schilderij was nu eenmaal Van der Helsts beroemdste werk. Rembrandts Nachtwacht is van ouds met de Schuttersmaaltijd vergeleken. Beide schilderijen hebben van de achttiende eeuw af altijd in hetzelfde gebouw gehangen. Rond 1800 wordt nog de Schuttersmaaltijd algemeen boven de Nachtwacht gesteld. Zelfs gaat men zover de Van der Helst het beste portretstuk dat ooit gemaakt is, te noemen. Potgieter durft nog in 1844, nota bene in een tijd, waarin Rembrandt als onze eerste schilder naar voren wordt geschoven - waaraan Potgieter ook zelf meehelpt - de Schuttersmaaltijd meer dan de Nachtwacht te bewonderen. Nadat in 1852, het jaar, waarin te Amsterdam zijn standbeeld wordt onthuld, Rembrandt als de kunstenaar bij uitstek gesanctioneerd is, worden dergelijke geluiden steeds minder gehoord.
In de jaren vijftig is er veel om Van der Helst te doen geweest. Nadat Scheltema aan de vooravond van de onthulling van het Rembrandt-beeld in Arti een lofrede op Rembrandt had afgestoken, is het jaar daarop Van der Helst aan de beurt. In zijn rede van 1853 probeert hij ‘de twee groote Hollandsche kunstenaars, Rembrandt en Van der Helst, met elkander in vergelijking [te] brengen, hopende alsdan tevens in de gelegenheid te zijn, om iets van het eigenaardige ook in den kunstarbeid van den laatsten te doen opmerken’. Kennelijk kan men zelfs in een lofrede op Van der Helst niet buiten de figuur van Rembrandt. Om op de vergelijking Nachtwacht-Schuttersmaaltijd terug te komen, daarover zegt hij voorzichtig: ‘Bij de eerste beschouwing zult gij welligt de voorkeur geven aan het werk van Rembrand, maar eene nadere bezigtiging zal u waarschijnlijk in de onzekerheid brengen, of niet aan Van der Helst de palm der overwinning toekomt.’ Aan de ene kant houdt Scheltema een lofrede op Van der Helst; aan de andere kant kan Rembrandt na 1852 niet meer van zijn voetstuk gestoten worden.
Ook op een andere manier wordt er in die tijd aan de roem van Van der Helst gewerkt. Al in het begin van de jaren veertig maakt de jonge, gevierde graveur H.W. Couwenberg een minutieuze tekening naar de Schuttersmaaltijd om die vervolgens in staalgravure over te brengen. In 1845 sterf hij, maar uit vroege staten blijkt, dat hij al met het graveren begonnen was. De tijdgenoot geeft echter alle eer voor de prent aan J.W. Kaiser, die na zevenjarige arbeid eindelijk in 1856 de gravure voltooit. Behalve Immerzeel, Scheltema en Kramm, die aan dit projekt aandacht besteden-respectievelijk in 1843, 1853 en 1858 - wijdt Van Westrheene er een heel artikel aan en schrijft Hofdijk er bij de voltooiing in 1856 een boekje over. De laatste besluit heel nationalistisch, dat er ‘een heilig gevoel van plicht rustende [was] op den Nederlandschen graveur, om [...] haar [d.i. de Nederlandse zeventiende-eeuwse school] de plaats te doen hernemen, die al te lang was verwaarloosd, en daarbij een van de echte meesterstukken der waereld, dier waereld algemeen onder de oogen te brengen’.
Zo kon Scholten bij een uitbeelding van Van der Helst niet meer om de Schuttersmaaltijd heen. Daarbij kan meegespeeld hebben, dat dit schilderij als een historiestuk kan worden gezien: het stelt namelijk het feestmaal voor, dat de Amsterdamse schutters ter gelegenheid van het sluiten van de Vrede van Munster, het einde van de Tachtigjarige Oorlog, hebben gehouden. Natuurlijk had Scholten enige schutters bij Van der Helst op bezoek kunnen laten komen, maar dat zou al te voor de hand liggend zijn geweest in de ogen van tijdgenoten. Maar door nu de prinses van Oranje als bezoekster te kiezen, van wie het portret, hier aan haar getoond, eveneens in het Rijksmuseum te bewonderen viel, kon Scholten een Van der Helst laten zien, die ook voor het hof schilderde.