ca. 1650
43 J.L. Cornet 1815-1882
Paulus Potter tekenend naar de natuur
Paneel, 40,5 × 52,5 cm
Datering: ca. 1845
Leiden, Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’
In dit schilderij heeft Cornet zich beijverd Paulus Potter (1625-1654) in een als het ware door hem zelf geschilderd landschap neer te zetten; elk blaadje, elk sprietje en stukje schors is minutieus à la Potter weergegeven. Naast stijlcitaten is het groepje beesten rechts zelfs gekopiëerd naar Potters Spiegelend koetje, een schilderij, dat Cornet in het Mauritshuis kon zien evenals Potters beroemde portret door Van der Helst van 1654. Hij kon dus in één bezoek al zijn visuele bronnen bekijken.
In de negentiende eeuw werden steeds weer de meesters van de zeventiende eeuw de eigentijdse schilder als voorbeeld voor ogen gehouden. Volgens Kramm is juist Cornet er goed in geslaagd de stijl van de zeventiende eeuw te doen herleven.
Potter heeft altijd in de belangstelling gestaan. Zowel zijn werk als zijn ‘deugd’ vonden in zijn eigen tijd al grote bewondering en werden zelfs benijd, aldus Houbraken. Verder haalt deze een fragment uit een brief van de zoon van Potters weduwe aan, waaruit blijkt, dat de schilder, zelfs wanneer hij met zijn vrouw een eindje omging, zijn schetsboek meenam om meteen een koe of schaap te kunnen vastleggen. Dit verhaal wordt door latere schrijvers herhaald en ook Cornets schilderij is erop gebaseerd.
In de negentiende eeuw wordt De Stier in Den Haag in één adem met Potter genoemd. De vermaardheid van dit stuk ontstond pas tussen 1795 en 1815 in Parijs. In 1795 hadden namelijk de Fransen dit schilderij met de collectie van stadhouder Willem v mee naar Parijs genomen, waar een groot publiek het in het kunstverzamelcentrum, het Louvre, bewonderde. Nadat Napoleon definitief verslagen was, werd De Stier in 1815 met veel tamtam weer teruggehaald, want dit voorwerp van nationale trots kon natuurlijk niet langer in vreemde handen blijven.
Toch heeft men ook wel kritiek op Potters kunst, zoals bijvoorbeeld uit Immerzeel valt op te maken: Potters werk geeft ‘zoowel in de ordonnantie als in het minutieuse der uitvoering, een' zweem van stijfheid’. Toch haast Immerzeel zich daarop te laten volgen: ‘De natuur had hem tot schilder geschapen; de ondervinding zou hem ook tot dichter gemaakt hebben’ als hij maar langer geleefd had.
Zo kon Potter als groot voorbeeld gelden voor schilders van landschap en vee. De prenten van Marcus de Bije (1649-na 1688) naar tekeningen van Potter, bedoeld als studiemateriaal voor dier- en landschapschilders en ook nog in de negentiende eeuw door hen gebruikt, zullen hier nog toe bijgedragen hebben.