1647
42 N. Pieneman 1808-1860
‘Rembrandt eene etsproef beschouwende’
Pancel, 72 × 55,5 cm
Gesigneerd en gedateerd: N. Pieneman f 1852
Tentoonstelling: Amsterdam 1852, nr. 355, ‘Rembrandt eene etsproef beschouwende’
Reproduktieprent: litho door Adolphe Mouilleron (1820-1861)
Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum
In een deftig zeventiende-eeuws interieur staat Rembrandt een ets te bekijken. Duidelijk is te zien, dat hij de prent met het portret van Jan Six in de handen houdt, die uit 1647 dateert. En zo is deze ‘historische gebeurtenis’ in dat jaar te plaatsen. Zelf staat Rembrandt in dezelfde houding - ook voor het raam - net zoals Jan Six op de prent.
Van die prent heeft Rembrandt zojuist een proef gemaakt, daar zijn etsraam - een raam waarmee het licht van buiten gediffundeerd wordt - en gereedschappen nog klaar staan. Verder heeft hij een etsnaald in de hand en ligt er een burijn op de werktafel. Blijkbaar wist Pieneman dat de schilder het laatste instrument soms gebruikte. Een helm en een schild wijzen op de rariteitencollectie, die Rembrandt ten behoeve van zijn vak had opgebouwd.
Dat Rembrandt als een Jan Six, de Amsterdamse aristocraat waarmee hij ook bevriend was, is uitgebeeld, is niet verwonderlijk. Toen Pieneman dit schilderij maakte, werd het Rembrandt-beeld opgericht, waarmee Rembrandt als groot vaderlander werd bevestigd (zie cat.nr. 104). Juist toen had men een geflatteerd beeld van Rembrandt; Pieneman, die als Arti-voorzitter nauw bij de oprichting betrokken was, kwam hieraan tegemoet door de schilder nogal geïdealiseerd voor te stellen. Rembrandt zit nu niet bepaald met bespette werkkleren in een rommelig grafisch atelier, maar we zien hem als een soort gentlemankunstkenner in zijn studeerkamer, als het ware een prent uit zijn collectie bekijkend. Ook zijn trekken zijn geïdealiseerd, al herkennen we dadelijk Rembrandt; de gelijkenis is dan ook gebaseerd op zelfportretten uit de jaren veertig.
Dat Rembrandt niet als een schilder, maar als een graficus is voorgesteld, is ook wel te verklaren. Het bedrijven van grafiek werd nu eenmaal als een meer ‘cleane’ en erudiete bezigheid gezien dan schilderen. Van oudsher was namelijk tekenen - de basis van alle grafiek - een onderdeel van de aristocratische opvoeding, maar schilderen slechts een handwerk. Belangrijker is, dat men in de eerste helft van de negentiende eeuw zonder meer het etswerk kon bewonderen en meer moeite met zijn schildertrant had. Rembrandts stijl sloot dan ook niet aan bij de eigentijdse preciese manier van schilderen. Bovendien kon Pieneman door het kiezen van de Six-prent heel subtiel verwijzen naar Rembrandts voorname connecties, zonder in het afgezaagde thema van ‘de koning of de edelman bij de schilder op bezoek’ te vervallen.
Vaak worden kunstenaarsuitbeeldingen, waarvan dit schilderij eigenlijk een hooggestemd voorbeeld is, niet besproken. Dit schilderij echter wel, maar niet al te positief: ‘van 's mans [J.W. Pieneman] Zoon, den gevierden Portretteur des Konings, hadden wij méér dan vier Kinderportretjes en een Genrestukje verlangd, waar Rembrandt eene Etsproef beschouwt, hoe “bedriegelijk en aardig” die Schilderij door zekeren “Kunstbeoordelaar” ook genoemd moge worden, wegens den val, namelijk, van het licht op geolied papier. Neen, de in 's levens schoonsten middagstond staande Pieneman kan méér en beter dan dat, en hij moet ook méér en beter willen’.
Het schilderij wordt dus door de criticus van Astrea als ‘minderwaardig’ genrestuk afgedaan. Hij neemt Pieneman kwalijk dat deze niet ‘méér en beter dan dat’ wil, dit wil zeggen dat hij geen historieschilderkunst produceert. Maar, zoals in Inleiding i al is aangegeven, Pieneman had deze in 1852 niet meer nodig: hij was al jaren gesettled.
Ondanks de bezwaren van de criticus oogst dit schilderij bewondering. Misschien is met de door hem genoemde ‘kunstbeoordelaar’ wel Jacob de Vos Jzn. bedoeld, in wiens verzameling het is terechtgekomen. Ook is spoedig een litho naar dit schilderij gemaakt.