1623
40 S. Opzoomer 1819-1878
Het verzoek om genade aan Prins Maurits voor Reinier van Groeneveldt
Doek, 110 × 135 cm
Gesigneerd: Simon Opzoomer
Datering: ca. 1848
Utrecht, Centraal Museum
Het schilderij stelt Prins Maurits voor, die bezoek ontvangt van Maria van Utrecht, de weduwe van Johan van Oldenbarnevelt, die met haar schoondochter en kleinzoon genade komt smeken voor haar oudste zoon, Reinier van Groeneveldt.
Reinier van Groeneveldt had met zijn broer Willem van Stoutenburg en nog enkele anderen een complot gesmeed om Maurits te vermoorden, omdat zij hem verantwoordelijk achtten voor de terechtstelling van Van Oldenbarnevelt in 1619. Het complot werd echter voortijdig ontdekt en Van Groeneveldt werd met de meeste andere samenzweerders gearresteerd. Alleen Van Stoutenburg had nog net naar Brussel weten te ontkomen. Het afgebeelde bezoek speelt zich af in maart 1623, terwijl het proces tegen Van Groeneveldt aan de gang was. De smeekbede was echter tevergeefs en Van Groeneveldt werd kort daarop ter dood veroordeeld en op 28 maart in Den Haag onthoofd.
Geraert Brandt, wiens Historie der Reformatie meestal als bron voor deze geschiedenis wordt opgegeven, heeft het bezoek aan Maurits als volgt beschreven: ‘Sij versochten dan en verkreegen gehoor bij sijne Excellentie. Toen deden se, vertelt met sijn soonken, haeren voetval met de diepste deemoedigheit en baden met al de redenen, die 't moederlijk hert en de tedre liefde van een trouwe vrou kon voortbrengen, om ontferming en genade, mengende de woorden met traenen, suchten en snikken, en al wat deernis kon verwekken. De Prins seeker bejegende haer met groote beleeftheit en meewaerigheit, doch sonder haer veel hoops te geven, seggende, dat hij, ten aensien van haere voorbede, alles soude doen wat hij soude konnen, doch dat de saek van den Heer van Groeneveldt aan 't Hof hing, en buiten sijn maght was [...].’
Wat men in de negentiende eeuw als het hoogtepunt van het bezoek beschouwde, zijn de volgende woorden die tussen Maurits en Van Oldenbarnevelts weduwe zouden zijn gewisseld: ‘Van sommigen wordt verhaelt dat de prins in dat gesprek tot de Vrou van Oldenbarneveldt seide, Waerom hebt gij geen pardon voor uw man versocht gelijk gij nu doet voor uw soon, en dat se een antwoordt gaf, 't welk wel eenvoudig maer aenmerkelijk was, en meer in hieldt dan se selfs moogelijk dacht. Mijn man, sprak se, hadt geen schuldt, maer mijn soon heeft schuldt.’ Wat Maurits hierop antwoordde is niet bekend; Brandt schrijft droogjes: ‘Dan op die woorden iet wierdt geseit, wordt niet vermeldt.’
Hoewel uit de woorden, waarmee Brandt deze passage begint, blijkt dat hij er niet geheel zeker van was, dat deze woorden werkelijk waren gezegd, dankte het onderwerp juist daaraan zijn grote populariteit in de vorige eeuw. Het zinspelen op de noodlottige afloop van Van Oldenbarnevelts weerstreven van de stadhouderlijke macht kon immers worden opgevat als een waarschuwing tegen de gevaren, die konden voortkomen uit een te grote macht bij de vorst. In liberaal gezinde kringen zal de uitbeelding van dit thema zeker zijn opgevat als een pleidooi voor inperking van de bevoegdheden van de koning. Wanneer Opzoomer dit schilderij heeft vervaardigd is niet bekend, maar als we het vergelijken met zijn andere stukken op deze tentoonstelling (cat.nrs. 37 en 55) ligt een datering in de jaren veertig het meest voor de hand, hetgeen juist de tijd is waarin dit soort ideeën zeer actueel waren. Ook in de andere hier geëxposeerde stukken van Opzoomer is deze politieke strekking duidelijk aanwezig.
Voor de figuur van Maurits heeft de schilder zich duidelijk gebaseerd op de bestaande portretten van de prins. Bij Maria van Utrecht is de gelijkenis met oudere portretten minder sterk. Zij is eerder een ouder geworden Magdalena Moons (zie cat.nr. 22), hetgeen een argument geeft voor een datering in de buurt van 1848.