1621
39 P.C. Wonder 1780-1852
Hugo de Groot in Parijs
Tekening, penseel in bruin over een schets in potlood, 34,3 × 41 cm
Gesigneerd in verso: P.C. Wonder ft.
Opschrift op het oorspronkelijk opzetkarton, in het handschrift van de kunstenaar: Hugo de Groot, naar zyne ontkoming uit het slot Loevestein te Parijs zynde, aan den President | Jeannin, den Pred. Uitenbogaart, den Rechtsgeleerden Peirescius, en Geestel. Proff. Tilenus, het | dichtstuk door J. van Vondel op Maria van Reijgersbergen gemaakt voorlezende, word door de Knegt | juist de aankomst van zyne Echtgenote benevens haar oudste dogtertje dienstmaagd en knegt aangedient. - | Zie Brandt en Cattenb. leven van H. de Groot
Amsterdam, Rijksprentenkabinet
De Groot ziet op van het blad papier, waarvan hij zojuist heeft voorgelezen, als zijn knecht hem komt melden, dat er bezoek voor hem is. Links op de achtergrond verschijnen Maria van Reigersberch en haar dochtertje in de deuropening. Achter Maria zijn nog juist haar dienstmaagd en knecht te onderscheiden.
Na zijn ontsnapping uit het slot Loevestein begaf De Groot zich, nadat hij zich in het huis van zijn vriend Daetselaer in Gorkum als metselaar had vermomd, naar Antwerpen. Vandaar reisde hij naar Parijs, waar hij in april 1621 arriveerde. In Parijs had De Groot contact met vele vooraanstaande geleerden en staatslieden. Maria van Reigersberch, die op Loevestein was achtergebleven, werd spoedig op vrije voeten gesteld. In september 1621 vond in Parijs het weerzien van de beide echtelieden plaats.
Door in het onderschrift van zijn tekening de levensbeschrijving van Brandt en Van Cattenburgh als bron te vermelden, wekt Wonder de indruk, alsof de door hem uitgebeelde scène direct aan dit werk is ontleend. Dat is echter niet het geval. De auteurs wijden slechts een korte alinea aan de hereniging van De Groot en Maria. Weliswaar volgt meteen daarna de tekst van Vondels gedicht, doch nergens wordt verhaald dat Maria zich juist op het moment dat De Groot het gedicht aan zijn vrienden voorlas, liet aandienen. De gebeurtenis wordt echter wel zo beschreven in de roman van A. Loosjes Pz., Huig de Groot en Maria van Reigersbergen. Het laatste hoofdstuk van dit boek is gewijd aan het vreugdevol weerzien van De Groot en Maria. Loosjes beschrijft hoe De Groot Vondels lofdicht, waarin de roemruchte regel ‘Een vrouw is duizent mannen t' erg’ voorkomt, aan zijn Parijse vrienden voordraagt. Wanneer De Groot vervolgens een door hemzelf vervaardigd gedicht op Maria voorleest, komt de knecht hem melden, dat een Zeeuwse vrouw hem wenst te spreken. De Zeeuwse vrouw blijkt dan Maria van Reigersberch te zijn. Waarschijnlijk hebben herinneringen aan Loosjes' roman Wonder door het hoofd gespeeld, toen hij zijn tekening vervaardigde.
De compositie van zijn tekening ontleende Wonder gedeeltelijk aan een ets van J.E. Marcus uit 1798 (cat.nr. 39a). De rechterhelft van de tekening vertoont grote overeenkomsten met Marcus' prent. Marcus heeft echter een iets later moment weergegeven; op zijn prent omarmen de beide echtgenoten elkaar reeds.