1619
37 S. Opzoomer 1819-1878
Het laatste ochtendgebed van Johan van Oldenbarnevelt
Doek, 108 × 84 cm
Gesigneerd: Simon Opzoomer
Datering: ca. 1849
Tentoonstellingen: 's-Gravenhage 1849, nr. 422, ‘Joan van Oldenbarneveldt’, 's-Gravenhage 1853, nr. 360, ‘Oldenbarneveld’
Reproduktieprent: litho door J.C. Elink Sterk, Atlas fm, nr. 1379
Amsterdam, Rijksmuseum
Er is gelukkig een manuscript van Van Oldenbarnevelts bediende Jan Francken bewaard, waaruit blijkt dat er in de laatste momenten van de staatsman, vlak voor zijn executie, drie keer gebeden is: een keer op het schavot, dus dat blijft hier buiten beschouwing, het gebed vóór de gang naar het schavot en het ochtendgebed van die dag. Tussen de laatste twee gebeden werd iets uit Jesaja gelezen en een gesprek gehouden tussen Van Oldenbarnevelt en de drie predikanten, waarbij het laatste gebed, buiten, ter sprake kwam. Jan Francken was telkens aanwezig.
Welk gebed is door Opzoomer uitgebeeld? Het citaat uit Francken, dat, weliswaar verminkt, als toelichting in de catalogus van 1849 afgedrukt is, behandelt het gebed vóór de gang naar het schavot en het oponthoud dat toen nog ontstond: ‘De deurwaarder [...] zeyde, Myn Heer het is een misverstand, Myn Heer zal gelieven nog wat te wachten’, waarna de geteisterde raadpensionaris nog een half uur of meer in zijn Franse psalmboek heeft gelezen. Daarmee eindigt het citaat, waarmee gesuggereerd wordt dat het ‘misverstand’ of het ‘lezen’ op het schilderij van 1849 te zien is geweest, hetgeen niet klopt met de voorstelling van het hier getoonde schilderij.
In de tentoonstellingscatalogus van 1853 wordt echter het citaat uit Francken opgenomen, dat op het ochtendgebed betrekking heeft. Het eindigt met: ‘Walaeus [één van de predikanten] dede het gebet. Syn Edelh. viel op syn knien ende badt seer ernstiglyk in hem selve sonder geluidt te slaen’. Het zal niemand moeite kosten deze passage in het schilderij terug te zien.
Toch moet het schilderij, dat in 1849 op de tentoonstelling was, óók identiek zijn met het hier getoonde, want een kritiek in De Tijd van hetzelfde jaar beschrijft de voorgestelde figuren vrij getrouw, vooral Jan Francken, die ‘Oldenbarneveldts weenende dienaar, achter de stoel van zijn meester’ wordt genoemd.
De niet geheel waterdichte conclusie uit dit alles moet zijn, dat het schilderij van Opzoomer zowel in 1849 als in 1853 tentoongesteld is geweest, maar dat het citaat van 1849 wat ongelukkig was gekozen, waardoor het citaat in de catalogus van 1853 de status van rectificatie krijgt: uitgebeeld is het laatste ochtendgebed van Van Oldenbarnevelt.
De conclusie wordt gesteund door het in de literatuur ontbreken van kritieken op het schilderij in 1853. De bespreking in De Tijd van 1849 is negatief: het in de catalogus afgedrukte ‘eenvoudige’ verhaal doet de recensent meer dan het schilderij. Over de hoofdfiguur wordt gezegd: ‘Wij gelooven niet aan die mollig geschilderde kalmte op het gelaat van den ouden man: Oldenbarneveldt is hier zelfs geen oud man. Het is eene figuur uit een fraaijen romen [sic], maar niet uit de geschiedenis.’
Opzoomer heeft voor de kop van de hoofdfiguur zonder twijfel het bekende Mierevelt-portret gebruikt. De herkomst van de stukken tekst in de catalogi van 1849 en 1853 is duisterder: integrale publikatie van Franckens verhaal was pas in 1874 een feit. De schilder moest zich dus behelpen met in boekjes en tijdschriften opgenomen fragmenten, die vaak deerlijk van de oorspronkelijke versie afweken. Zo ging eigenlijk de predikant Lamotius in dit gebed voor, niet Walaeus.
Overigens is de voorkeur van Opzoomer voor tegenspelers van Oranje als De Witt en Van Oldenbarnevelt vrij opvallend. Van zijn ons bekende historiestukken put een ruime meerderheid uit het leven van deze staatsgezinden. De specifieke belangstelling van historici voor Van Oldenbarnevelt komt, zoals gewoonlijk, iets later dan bij de schilders, en groeit sterk wanneer in 1849 de Verhoren worden gepubliceerd. Jan Francken was al eerder in de publieke belangstelling gebracht.