ca. 1617
35 J.H. van de Laar 1807-1874
Jacob van Campen en de waarzegster
Paneel, 41,5 × 57 cm
Gesigneerd en gedateerd: J.H.v.d. Laar 1854
Tentoonstelling: Rotterdam 1856, nr. 201, ‘Jacob van Campen te Rome zijnde, wordt door eene waarzegster voorspeld dat hij het stadhuis te Amsterdam bouwen en daadoor zeer beroemd worden zal’
Nijmegen, particuliere verzameling
Op dit schilderij wordt het moment afgebeeld waarop een waarzegster Jacob van Campen voorspelt dat hij het nieuwe stadhuis van Amsterdam zal bouwen. Van de Laar baseerde zich hierbij, getuige een vermelding in de tentoonstellingscatalogus van 1856, op Houbraken. Deze schreef dat Van Campen naar Italië was gereisd om zich in de schilderkunst te bekwamen. Hij ontmoette daar een waarzegster die aanbood hem de toekomst te voorspellen. ‘Hij die weinig agt sloeg op dat zeggen, doch haar vuist vulde, luisterde egter met verwondering toe, wanneer zij die hem nooit meer gezien had, noch gekent, wist te zeggen dat hij een schilder was, die naar Italië reisde om zijn konst te oefenen. Maar (vervolgde zij) gij gaat voor schilder daar heen, doch zult voor Boumeester wederkeeren in uw Vaderlant, en tot groote werken gebruikt worden. Ook zal het out Stadthuis van Amsterdam verbranden, en gij op den zelven gront een beter bouwen, waar door uw naam voor altoos berucht zal blijven.’
Houbraken twijfelde al aan de authenticiteit van dit verhaal, wat blijkt uit zijn slotopmerking: ‘Zie daar Lezer heb je het verhaal zoo zuiver als het mij overhandigt is. Waarom zou ik 'er iets toe, of af doen? ik zoek 'er niet op te schacheren of winst mee te doen: maar geef het voor denzelven prijs, en in dezelve waarde als ik het heb ontfangen.’ In de negentiende eeuw was algemeen aanvaard dat de gebeurtenis niet werkelijk had plaats gevonden en in de lexica uit die tijd werd in de levensbeschrijvingen van Van Campen de episode met de waarzegster niet meer vermeld. Dit hield echter niet in dat de critici dit verhaal een ongeschikt onderwerp voor een schilderij vonden; een medewerker van de Kunstkronijk schreef, toen een litho naar het schilderij als bijlage bij het blad verscheen: ‘Hoe gaarne wij de kritiek in haar regt erkennen, wanneer zij, over de levensgeschiedenis van groote mannen een nieuw en verrassend licht verspreidende, het gezag van overlevering of legende ontkent, zoo geven wij toch ongaarne het geloof aan zulke legenden geheel prijs, vooral niet, waar zij den kunstenaar van onzen tijd inspireren tot een verdienstelijk kunstwerk. En daarom nemen wij nu ook ditmaal met den Rotterdamschen schilder, j.h. van de laar, de waarheid aan van houbrakens vertelling [...] Waarlijk de legende heeft hare waarde; welk eene rijke stoffe biedt zij der verbeelding aan! Denken wij ons een oogenblik in den toestand