1582
29 R. Craeyvanger 1812-1880 naar N. Pieneman 1809-1860
‘Charlotte van Bourbon, gemalin van Prins Willem I, hem verzorgende, na zijne verwonding te Antwerpen’
Aquarel, 20,7 × 24,7 cm
Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum
Kopie naar: N. Pieneman (1809-1860), ‘Charlotte van Bourbon, gemalin van Prins Willem i, hem verzorgende, na zijne verwonding te Antwerpen’ Doek, 87 × 102 cm Datering: 1840 Tentoonstellingen: Amsterdam 1840, nr. 362, ‘Charlotte van Bourbon, gemalin van Prins Willem i, hem verzorgende, na zijne verwonding te Antwerpen’; Den Haag 1841, nr. 291 Reproduktieprenten: Atlas fm, nr. 854 B2, nr. 854 B ii Particuliere verzameling
De aanslag van Jauregui was mislukt; nochthans bleef Willems toestand zeer ernstig. De halsslagader, die door de kogel geraakt was maar door de hitte meteen weer dichtschroeide, sprong twee weken daarna open. Uit de mond van een van de artsen, die Willem behandelde, is opgetekend dat de Prins toen maar liefst ‘12 ponden’ bloed verloor. Minder exact zijn de gegevens over wat daarna gebeurde. Latere geschiedschrijvers weten te vertellen, dat men enkele dagen achtereen om beurten met de duim de open slagader heeft moeten toedrukken om bloedverlies te voorkomen. Charlotte de Bourbon, zo zeggen sommigen, is geen ogenblik van Willems zijde geweken. Zij heeft het langst van allen met haar duim het bloeden tegengegaan.
Op deze voorstelling zien we Charlotte niet haar duim maar een zakdoek tegen de wonde houden. In haar andere hand heeft zij een boekje, ongetwijfeld de bijbel. Zij leest echter niet; volgens de Kunstkronijk ‘schijnt zij, met den blik ten hemel geslagen, het Opperwezen om bijstand en redding voor haren doorluchtigen gemaal te smeeken’. Achter haar staat Oldenbarnevelt, die ‘eenen uitvorschenden blik op den Prins werpt.’
Tot zover is er geen twijfel over de voorgestelde personen. De arts, die door een jongen uit kunstig bewerkt maar zeker niet zestiende-eeuws aandoend vaatwerk een of andere vloeistof laat overgieten, moet historisch gezien Leonard Botalli of Doctor Michaeli zijn, de heelmeesters, die de hertog van Anjou in dienst had. Maar misschien heeft Pieneman gewoon ‘een arts’ willen afbeelden. Een probleem leveren de twee figuren links op. In een veilingcatalogus uit 1893 worden zij aangeduid als Maurits en Marnix van Sint Aldegonde. De zittende Maurits ziet er niet uit als een veertienjarige, de leeftijd, die hij op dat moment had. Op het twee jaar eerder door Pieneman vervaardigde schilderij, waar Maurits het lijk van Jauregui laat onderzoeken (zie cat.nr. 28), lijkt Maurits wél op een jongen van die leeftijd. Oldenbarnevelt is afgebeeld als een oud man, wat ook niet klopt. Hij was in 1582 halverwege de dertig en zal zeker nog geen stok nodig gehad hebben. Ook onduidelijk is waarom Maurits zit te schrijven, zo te zien gedicteerd door Marnix.
De bedoeling van de schilder levert ondertussen minder vragen op. Net als in het vroegere schilderij van Pieneman vervult de Zwijger de rol, die medelijden moet opwekken. Het verheffende karakter, dat ieder goed historiestuk bezit, spreekt uit Charlotte's opofferingsgezindheid. Bij de beschouwing van het schilderij dient men zich namelijk rekenschap te geven van het tragische lot van deze vrouw. Zij heeft zich, zo wil de geschiedenis, de toestand van haar man zo aangetrokken, dat zij drie dagen nadat Willem begin mei voor het eerst weer ter kerke was gegaan, overleed.
De dominee-dichter J.J.L. ten Kate sprak naar aanleiding van dit schilderij over ‘Charlotte de Bourbon, die zijn leven redde ten koste van het hare’. In de ogen van Ten Kate was zij ‘de vertegenwoordigster van die Hollandsche Heldentrouw, waardoor de Vrouw in haar kleiner kring zich niet minder grootmoedig betoont dan de Man in zijn wijder sfeer, als het aankomt op onbuigbare volharding en zelfverloochenende liefde’.
Dankzij een bewaard gebleven brief weten wij iets over de bronnen, die Pieneman zo al geraadpleegd kan hebben. In een 2 juni 1838 gedateerd schrijven aan een zekere A.J. de Bruine bedankt de schilder hem voor ‘het mij gezondene briefje, inhoudende de namen der Familie van Willem i’. Verder blijkt uit deze brief, dat De Bruine aan Pieneman delen van Koks Vaderlandsch Woordenboek en van de geschiedwerken van P. Bor en Van Meteren heeft uitgeleend. Wellicht zal de kunstenaar deze boeken nog gebruikt kunnen hebben voor zijn Maurits laat het lijk van Jauregui onderzoeken, dat enkele maanden later geëxposeerd werd. Een gebeurtenis, zoals die op het schilderij uit 1840 is weergegeven, wordt door geen van de drie genoemde geschiedschrijvers exact zo beschreven. Waarschijnlijk zal Pieneman bepaalde basisgegevens met zijn eigen fantasie hebben aangevuld.
Het schilderij kreeg een lovende pers. De Kunstkronijk meent ‘eenen grooten vooruitgang’ in het werk van de kunstenaar te bespeuren. De volgende uitspraak klinkt ons wat vreemd in de oren: ‘Overheerlijk heeft hij het karakter van het tijdvak, waarin zijn tafereel voorvalt, begrepen, en wij vinden dit mede eene der verdiensten van deze schilderij.’
Belgische historieschilders werd in de Nederlandse kritiek meer dan eens een zekere sensatiezucht aangewreven. Dit bedenkende, kunnen we ons gemakkelijker in de gedachten-