1574
21 G. Wappers 1803-1874
De zelfopoffering van Burgemeester Van der Werff
Doek, 338 × 406 cm
Gesigneerd en gedateerd: Gustaf Wappers 1829
Tentoonstelling: Brussel 1830, nr. 163
Reproduktieprent: F. Lherié, Adas fm, nr. 676
Utrecht, Centraal Museum
Wappers heeft op dit schilderij het waarschijnlijk meest bekende ogenblik uit het beleg van Leiden weergegeven, namelijk het moment dat Burgemeester Pieter Adriaansz. van der Werff de uitgehongerde burgers, die hem proberen over te halen de stad maar aan de Spanjaarden over te geven, zijn eigen lichaam als voedsel aanbiedt. Jan Fruytiers, de eerste geschiedschrijver van het beleg, heeft zijn woorden als volgt overgeleverd: ‘Zijt gij dan met mijn dood geholpen, neemt mijn lichaam, snijd dat aan stukken, ende deylt daar van soo veele als strekken mach, ik bens getroost’.
De gebeurtenis heeft zich waarschijnlijk in de loop van september 1574 afgespeeld. De stad was sedert mei door de Spanjaarden ingesloten en er heerste grote hongersnood. Velen onder de bevolking wilden uit wanhoop de stad aan de Spanjaarden overgeven. De woorden van Van der Werff inspireerden de bevolking echter om het vol te houden tot op 3 oktober de stad werd ontzet.
In de vorige eeuw gold Van der Werff als een der meest voorbeeldige helden uit de vaderlandse geschiedenis. Men zag in hem de drijvende kracht achter het verzet van de Leidse bevolking en omdat hij een gewone burger was geweest beschouwde men hem als een prototype van de vrijheidslievende Nederlander. Hierbij kwam nog dat hij tijdens het beleg een gematigde houding had aangenomen bij de godsdienstige geschillen; daarom werd hij vooral graag uitgebeeld onder de regering van koning Willem i, die immers zowel het protestantse noorden als het katholieke zuiden van zijn rijk vreedzaam naast elkaar wilde doen samengaan.
Dit beeld van Van der Werff handhaafde zich gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw. Fruin relativeerde weliswaar in 1874 zijn rol in het beleg en toonde aan dat hij lang niet zo onverzettelijk was geweest als men graag zag, maar dat had voorlopig nog weinig invloed op de waardering voor hem, die in 1884 resulteerde in een monument (cat.nr. 98). Dat Van der Werff zijn lichaam aan de hongerige burgers had aangeboden werd zelfs door Fruin niet betwijfeld; dat deed alleen Bilderdijk, maar diens visie werd door niemand serieus genomen.
Waar deze gebeurtenis zich precies in Leiden heeft afgespeeld is niet bekend. Fruytiers schrijft slechts: ‘Sommigen quaamen [...] bij den burgemeester [...]’ en ook in de zeventiende-eeuwse toneelstukken van Duym en Bontius is geen nadere plaatsaanduiding te vinden. Ook Wagenaar laat in het midden waar het nu precies is gebeurd, al suggereert hij wel dat het niet voor het stadhuis was. In haar toneelstuk uit 1774 laat Lucretia van Merken de scène bij Van der Werff thuis afspelen, terwijl M. Westerman in 1809 Van der Werff zijn beroemde uitspraak bij de Vliet laat doen in de buurt van een brug. A. van der Hoop (1833) en A.D. van Buren Schele (1835) situeren de gebeurtenis op straat voor de deur van zijn huis.
Het bekendste schilderij van dit onderwerp, door M.I. van Bree uit 1817 (cat.nr. 21a), is ook niet duidelijk wat betreft de plaats van handeling. Van Bree heeft op de achtergrond een niet bestaand plein geschilderd, waarbij alleen de Hooglandse kerk, die boven de huizen oprijst, aangeeft dat het ergens in Leiden zou moeten zijn. Met het gebouw rechts heeft hij vermoedelijk het stadhuis willen aangeven, maar de afgebeelde voorgevel is geheel aan zijn verbeelding ontsproten. Wappers heeft evenals zijn leermeester Van Bree de gebeurtenis op straat gesitueerd, hoewel hij, weer evenals Van Bree, de figuur van Van der Werff heel duidelijk heeft gebaseerd op de illustratie van Vinkeles bij het toneelstuk van Lucretia van Merken (cat.nr. 21b), waar zij zich binnenshuis afspeelt. Wel heeft Wappers, in tegenstelling tot Van Bree, zich moeite gegeven om voor zijn uitbeelding een bestaande situatie te nemen, namelijk de Breestraat voor het stadhuis. Hierbij heeft hij er echter niet aan gedacht dat de voorgevel van het Leidse stadhuis er pas na de verbouwing van 1594 zou uitzien zoals hij die hier heeft weergegeven.
Dat Wappers voor dit stuk, dat zijn eerste grote compositie was, hetzelfde onderwerp als zijn leermeester koos, wordt door de recensent van de Algemeene Konst- en Letterbode met de volgende anekdote verklaard: Van Bree zou eens hebben gezegd dat Wappers geen grote stukken kon schilderen; deze zou toen hebben willen aantonen dat hij dat wel kon en daarom juist dit onderwerp hebben gekozen, ‘hetwelk wel den man van genie, geestdrift en het loffelijk gevoel van beleedigde eerzucht teekent’.
Met dit schilderij, dat in 1830 in Brussel werd geëxposeerd (cat.nr. 21c), was Wappers in één klap beroemd. De recensent van de Algemeene Konst- en Letterbode noemde het ‘de