1574
20 J.H. van de Laar 1807-1874
Lambert Meliszoon door de Spanjaarden achterhaald
Doek, 90 × 104,5 cm
Gesigneerd en gedateerd: J.H. van de Laar 1854
Hoorn, Westfries Museum
Lambert Meliszoon uit Westzaan probeert als dierbaarste goed zijn moeder uit de handen van de plunderende Spaanse soldaten te redden. Tijdens zijn vlucht over de bevroren sloten wordt hij echter achterhaald door op buit beluste Spanjaarden. Als zij bemerken, dat de door hem voortgetrokken slee niet de verwachte kostbaarheden maar Lamberts halfbevroren moeder bevat, moeten zij hem beschaamd vrijuit laten gaan. Op dit schilderij van Van de Laar beveelt de (rechtschapen) hoofdman, getroffen door zoveel moederliefde, zijn manschappen moeder en zoon ongedeerd te laten.
Het tafereel moet zich in het begin van 1574 afgespeeld hebben, toen de Spaanse troepen plunderend en brandstichtend door Noord-Holland trokken. De geschiedenis wordt al vermeld kort na 1600 in een Hoornse kroniek. In deze stad is de herinnering aan Lamberts daad altijd levendig gebleven, omdat hij zich daar na zijn vlucht metterwoon had gevestigd. Nationale bekendheid kreeg hij vooral door Tollens' gedicht De jongeling van Westzanen, dat in de jaren twintig van de vorige eeuw in druk verscheen. Daarin wordt Lambert als de ‘Hollandsche Aeneas’ bezongen. Ontsnapte Aeneas met zijn vader op zijn rug uit het brandende Troje, Lambert trok zijn moeder op een slee uit het brandende Westzaan: ‘Wat slaan wij dan naar verder strand, | Naar vroeger eeuw den aanblik toch, | En volgen uit den Trooischen brand | Eneën en Anchisen nog? | Wat vreemde fabelpennen schreven, | Dat is op onzen grond bedreven.’
In de inleiding is reeds vermeld, dat Van de Laar voor zijn onderwerpen bij voorkeur bij Tollens te rade ging. Het is mogelijk, dat hij ook het indertijd populaire toneelstuk van mevrouw A.P. Muller-Westerman (1834) heeft gezien. Sommige bijzonderheden op het schilderij komen wel in haar toneelstuk voor maar niet bij Tollens, die niet nader op details ingaat. Zo zijn haar aanwijzingen voor het decor van het tweede bedrijf: ‘In het verschiet vertoonen zich eenige brandende dorpen, ter linkerzijde van den aanschouwer eenig riet.’ In dat bedrijf laat de schrijfster Lambert snel met zijn slee het riet induiken, als hij de Spanjaarden ziet naderen.
Het was niet de eerste keer, dat Van de Laar Lambert Melisz. uitbeeldde. Twee jaar voor de première van het bovengenoemde toneelstuk had hij reeds De moederlievende jongeling van Westzanen geëxposeerd. We weten niet of dit schilderij veel verschilt van het twintig jaar latere werk. Het latere werk is nooit op een van de tentoonstellingen van levende meesters geweest, om redenen die aanstonds duidelijk zullen worden.
Van der Aa vermeldt dat enkele van de aanzienlijkste families van Hoorn van Lambert afstammen. Van een verhevigde belangstelling voor Lambert en zijn nakomelingschap in de jaren vlak voor het schilderij is ontstaan, getuigen een paar berichten in De Navorscher, in de jaargangen 1852-'54. Daarin wordt met name de familie VerLoren van Themaat genoemd, van wie, zo bleek na onderzoek, de opdracht voor het schilderij afkomstig is. De familieleden hielden de herinnering aan hun stamvader hoog in ere, waarvoor zij zich echter baseerden op een niet helemaal waterdichte geslachtslijst. Eén van hen, mr. Hendrik VerLoren van Themaat, heeft het stuk laten schilderen, waarschijnlijk ter gelegenheid van zijn huwelijk.