1559
12 H.A. van Trigt 1829-1899
‘Zamenscholing van het volk voor de gevangenis der Spaansche Inquisitie te Antwerpen’
Doek, 100 × 150,5 cm
Gesigneerd en gedateerd: v. Trigt f 1872
Tentoonstelling: Amsterdam, Arti et Amicitiae, 1872, nr. 214, ‘Zamenscholing van het volk voor de gevangenis der Spaansche Inquisitie te Antwerpen’
Reproduktieprent: L. Löwenstam, ‘Een kreet uit het volk 1559’
Dordrecht, Dordrechts Museum
Het schilderij geeft niet een specifiek historisch feit met identificeerbare personages weer. De stof, zo vermeldt de museumcatalogus, is ontleend aan de Beschryvinge van de grouwelycke Tyrannije en meer dan Barbarische wreetheden der Spaengiaerden bedreven aen de Vrye Ingezetenen van die Seventien Provintien enz., waarschijnlijk geschreven in het begin van de zeventiende eeuw door de predikant Ghysius. Daarin kan men lezen: ‘Onder het gemeene volck maeckte het niet alleenlick een afkeer, maar oock so groote bitterheyt tegen de Placcaten en de Inquisitie, dat in vele plaatsen de Officiers deselve niet meer en dorsten te wercke stellen, noch executien doen dan bij nachte en in 't heymelick ende niet sonder sorge ende oploop als de gemeente het gewaer werde, door het vlieten van 't bloet uit de goten van de gevanckenissen of het kermen daaromtrent hoorde.’
Het motief van het uit de goot stromende bloed is voor zover bekend alleen door Van Trigt uitgebeeld. Het thema Spaanse Inquisitie komt daarentegen wel vaker voor. Van Trigt zelf had al eerder een Gevangenis in Spaansche tijd als onderwerp gekozen; dit schilderij heeft echter niet zo'n gruwelijk karakter als het hier geëxposeerde.
Het is geen toeval dat dit schilderij in 1872 werd geschilderd. In dat jaar werden de gemoederen sterk verhit door de herinnering aan enkele gebeurtenissen van driehonderd jaar daarvoor. De protestanten herdachten de Bartholomeusnacht, waarbij enkele duizenden Hugenoten vermoord werden. In datzelfde jaar 1572 werd Den Briel door de geuzen ingenomen, voor de protestanten een heuglijk feit, voor de katholieken het tegenovergestelde, omdat bij die gelegenheid de martelaren van Gorkum met hun bloed getuigenis aflegden van hun geloof. Van Van Trigts uitgesproken protestantse sympathieën getuigen zijn biografen Vosmaer en Gram, en ook het feit dat de onderwerpen die hij koos praktisch alle iets met de Hervorming te maken hebben.
Geen wonder dat het schilderij in het herdenkingsjaar 1872 veel opzien baarde. Het werd het meest besproken stuk van de tentoonstelling en haalde letterlijk de voorpagina. Die van het protestantse Het Nieuws van den Dag was voor meer dan de helft gevuld met een artikel enkel en alleen over dit schilderij. Daarbij blijkt al gauw dat het de recensent, dominee H. de Veer, niet om de artistieke of kunsttheoretische aspecten te doen was. Hij laat de afgebeelde personages één voor één de revue passeren en hij probeert zich in ieders denkwereld in te leven, waarbij hij zich mee laat drijven op de golven van zijn fantasie. Zo komt de jonge vrouw, links, van de vismarkt terug en is op weg ‘naar haar nederig maar zoo heerlijk tehuis, waar zij haren man het middagmaal gaat bereiden, waar haar eersteling zal kraaien van pret zoodra zij 't hoofd door de deur steekt’. Ze doet moeite om niet beangstigd te kijken, uit vrees achterdocht te wekken. Haar man en haar vader hebben namelijk ketterse sympathieën. ‘Als zij het bloed ziet, zal ze dan niet duizelig worden en zich verraden? Reeds nu wordt 't haar zoo wee om 't hart. Nog een oogenblik en ze zal in tranen uitbarsten.’ De eenvoudige handwerksman krabt zich verbijsterd om zijn oor. Nu pas wordt hij zich bewust van ‘het helsche spel der Inquisitie [...]. Hier, vlak naast hem, druppelt 't bloed der getuigen op de straat... Groote God! dat is het bloed van zijne medeburgers, dat... dat is zijn eigen bloed!!...’ De edelman rechts laat De Veer tot het besef komen ‘dat het bloed der martelaren het zaad van den opstand is’.
Het schilderij werd unaniem geprezen. Johan Gram en Vosmaer beschouwden het beiden als wellicht 's kunstenaars beste werk. De enige negatieve geluiden kwamen uit katholieke hoek. Alberdingk Thijm reageerde in zijn Dietsche Warande uitgebreid op het artikel in Het Nieuws van den Dag. Wat Thijm met name niet zinde was dat daarin als het ware ‘al wie de kunst, het vaderland en de vrijheid lief heeft, uitgenoodigd [werd] het stuk te gaan zien.’ Alhoewel hij het nergens expliciet zegt en het waarschijnlijk ook niet had willen toegeven, zal Thijms veroordeling van het schilderij voornamelijk gebaseerd zijn geweest op de anti-paapse strekking van de voorstelling.
In zijn kritiek lijkt Thijm spijkers op laag water te zoeken. De protestantse recensent had als mogelijk bezwaar tegen het werk ‘het grove realisme’, het gruwelijke van de voorstelling onderkend, waardoor ‘de grenzen der aesthetica’ op het eerste gezicht overschreden lijken te zijn. Dit blijkt voor Thijm echter geen punt te zijn, integendeel: ‘Lof verdient de bedachtzaamheid, waarmede hij [Van Trigt], als dramadichter niet de bloed-storting zelve op het tooneel heeft willen brengen [...] daar zijn altijd