1425
8 J. Schoemaker Doyer 1792-1867
‘De Standvastigheid van Arnoud Beiling’
Doek, 48 × 61 cm
Datering: ca. 1822
Tentoonstelling: Amsterdam 1822, nr. 91, ‘De Standvastigheid van Arnoud Beiling’
's-Gravenhage, Dienst verspreide rijkskollekties
Beiling is door zijn eed verplicht, naar de vijand terug te keren en een wisse dood te ondergaan. Peinzend staart hij naar het crucifix, symbool van de door hem gezworen heilige eed. Zijn vrouw knielt naast hem en ziet met smekende blik naar hem op, terwijl ze wijst op hun kind, dat in zijn wiegje sluimert.
Totdat Robert Fruin een einde maakte aan zijn verering, gold Aarnoud - of Albrecht - Beiling samen met ds. Antonius Hambroek (zie cat.nr. 50) als het voorbeeld van de edele held die, zijn eens gegeven woord getrouw, zijn leven en het geluk van hen die hem dierbaar zijn opoffert aan zijn plicht. De geschiedenis van Beiling is in de eerste helft van de negentiende eeuw het onderwerp van verscheidene toneelstukken en gedichten geweest. De grootste populariteit genoot ongetwijfeld de passage, die J.F. Helmers aan de held wijdde in de eerste zang van zijn gedicht De Hollandsche Natie (1812). Het verhaal, zoals Helmers dat geeft, luidt als volgt: Albrecht Beiling, een aanvoerder der Kabeljauwen, verdedigde met luttele manschappen het slot van Schoonhoven tegen de troepen van Jacoba van Beieren. Tenslotte moest de bezetting, door ziekte en hongersnood gekweld, zich overgeven. Aan allen werd gratie verleend. Enkel Beiling werd ter dood veroordeeld en wel tot een smadelijke straf: hij zou levend worden begraven. Beiling bedong een maand uitstel om afscheid te kunnen nemen van vrouw en kind. Hij beloofde op erewoord naar de vijand terug te keren. Zijn verzoek werd ingewilligd. Hoewel zijn vrouw hem smeekte zijn woord te breken - tegenover eerloze moordenaars hoefde men immers zijn eed niet gestand te doen - keerde Beiling terug en werd hij op een molenwerf even buiten Schoonhoven ter dood gebracht.
Bilderdijk had reeds in 1804 een romance over Beiling, die hij overigens zonder enige reden Arnold Beilaert noemt, geschreven. Ook Tollens bezong de held in een gedicht (1809). In 1808 verscheen een treurspel van Pieter Vreede, getiteld: De Dood van Albrecht Beiling, Slotvoogd van Schoonhoven, in 1810 gevolgd door een treurspel in verzen van een anonieme auteur, uitgegeven door Adriaan Loosjes Pz. In 1831 wijdde een notaris uit Medemblik, Alexander François Sifflé, eveneens een toneelstuk aan Beiling. Het thema is in al deze werken hetzelfde: de trouw aan een gezworen eed. Ten aanzien van de loop der gebeurtenissen veroorloofden de auteurs zich echter vaak aanzienlijke vrijheden. Bilderdijk ging hierin het verst; bij hem gebruikt Beiling de hem toegemeten tijd om zijn vijftienjarige dochter uit te huwelijken aan de man die haar bemint.
Beiling is zeker een historische figuur. In de jaren 1422-'25 was hij schout in Gouda. Reeds in de vijftiende-eeuwse kronieken wordt van zijn gruwzaam einde gewag gemaakt. Het roerende verhaal, dat Beiling met de dood voor ogen toestemming kreeg om afscheid te nemen van vrouw en kind, vindt men voor het eerst beschreven in de eerste helft van de zeventiende eeuw, het uitgebreidst in de Annales Hollandiae Zelandiaeque van Mattheus Vossius. Wagenaar noemde Beiling ‘een andere Regulus’. M. Atilius Regulus was een Romeinse consul, die door de Carthagers krijgsgevangen was gemaakt. Dezen zonden hem naar Rome om vredesonderhandelingen te voeren, nadat ze hem op erewoord hadden laten beloven, naar hen terug te keren. Hoewel Regulus wist dat hem een vreselijk lot te wachten stond, wanneer zijn vredesmissie zou mislukken, ried hij zijn landgenoten af, vrede te sluiten met de Carthagers. Hij keerde naar de vijand terug en werd ter dood gebracht.
Fruin heeft in een reeks artikelen, gepubliceerd in de jaren 1869-'75, Beiling voorgoed de martelaarskroon ontnomen. Beiling voerde niet het opperbevel over het slot van Schoonhoven. Waarschijnlijk vluchtte hij, omdat de grond hem te heet onder de voeten werd, kort voordat het beleg een aanvang nam naar de burcht. Hij werd niet onmiddellijk na het beleg ter dood veroordeeld, maar kreeg toestemming om, in afwachting van zijn vonnis, te pogen een losgeld bijeen te brengen. Dit ‘dag-geven’ was in de vijftiende eeuw een gangbare praktijk. Toen de termijn verstreken was keerde Beiling, zoals dat een eerzaam man betaamde, in krijgsgevangenschap terug. Tenslotte werd hij, zonder dat Jacoba van Beieren daarvan in kennis was gesteld, heimelijk vermoord. Waarschijnlijk was Beilings dood een persoonlijke wraakoefening van een der Hoekse aanvoerders, Gerard van Poelgeest. Beiling had namelijk enige jaren tevoren een belangrijke rol gespeeld bij de inname van diens slot.
In de catalogus van de Amsterdamse tentoonstelling van 1822, waar Schoemaker Doyers schilderij werd geëxposeerd, staat niet aangegeven aan welke bron de kunstenaar zijn stof ontleende. Het ligt echter voor de hand, dat hij zich op Helmers' gedicht baseerde. Van