1425
9 J.H. van de Laar 1807-1874
Het afscheid van Albrecht Beiling
Paneel, 30 × 24 cm
Gesigneerd en gedateerd: J.H.v.d. Laar 1847
Rotterdam, Museum Boymans-Van Beuningen
Evenals Schoemaker Doyer (zie cat.nr. 8) heeft Van de Laar een moment uit de smartelijke laatste levensdag van Albrecht Belling weergegeven. Het schilderij is nooit geëxposeerd op één van de tentoonstellingen van werken van levende meesters; een vermelding van de door de kunstenaar geraadpleegde bron is dan ook niet te vinden. Ook hier kan men echter geredelijk aannemen, dat de schilder zijn inspiratie putte uit De Hollandsche Natie van J.F. Helmers. Wederom kan men zich afvragen, welke versregels de kunstenaar heeft verbeeld. Het feit, dat Beiling een zegenend gebaar maakt boven het hoofd van zijn zoontje, zou erop kunnen wijzen, dat het allerlaatste moment van het afscheid is weergegeven. Wellicht echter is een iets eerder moment uitgebeeld, beschreven in de versregels:
God! hoe haar nu gemeld het vonnis van zijn
Hij stamelt: ‘Zoo eens God, mijn dierbare
Zoo God eens had begeerd... dat ik in 's vijands
(Hij klemt, daar hij dit snikt, zijn sidderende
Om de aangebeden vrouw) een eed gezworen
‘Wat taal!’ gilt zij, ‘mijn God!’ en siddert als
Hij barst in tranen los, verstomt, versmoort in
Herval zijn moed in die verscheurende
Ach! siddrend meldt hij haar 't geen ze
Zij ziet, zij hoort hem, ach! verstaat hem niet!
Haar levenskracht verstijft! gewis, het zijn
Zij lacht haar Beyling aan! neen! zij heeft
Hoe! hij zoude gade en kind vrijwillig dus
En levend in een graf!... o God! 't is droom!’
In 't eind, verzekerd van haar noodlot, staart
Omklemt haar gâ, bezweert hem bij haar
Bij zijne liefde en zoon, haar zwangren schoot,
Dat hij zijn dierbaar hoofd onttrekke aan
Dat juist dit moment met voorliefde werd weergegeven, blijkt verscheidene malen uit bronvermeldingen en titelbeschrijvingen in de catalogi der tentoonstellingen van werken van levende meesters. Zo worden dezelfde regels-althans voor een deel - geciteerd in de catalogus van de tentoonstelling in Den Haag in 1830 (nr. 32), in verband met een schilderij van M.I. van Bree: Beyling naast zijne vrouw gezeten op zijnen laatsten dag. Op de Amsterdamse tentoonstelling van 1836 werd een schilderij van J.J. Eeckhout geëxposeerd, getiteld: Albert Beiling, op het oogenblik, wanneer hij bedenkt hoe zijn ongelukkig lot aan zijne Gemalin mede te deelen.
Van de Laars schilderij maakt duidelijk deel uit van wat men een ikonografische traditie zou kunnen noemen. Verscheidene voorstellingen van het afscheid van Beiling zijn in opbouw zeer verwant: Beiling is zittend of staand weergegeven, naast hem knielt of zit zijn vrouw en hun zoontje, doorgaans weergegeven als een ongeveer vijfjarig knaapje, klampt zich aan de moeder of aan beide ouders vast. De illustratie naar Van Bree in de vierde editie van De Hollandsche natie (1817; zie cat.nr. 116) kan waarschijnlijk als het prototype van deze voorstellingen beschouwd worden. Tot dezelfde ‘familie’ behoren een schilderij van G. Wappers, tentoongesteld in Rotterdam in 1840 (cat.nr. 270; bekend uit een litho in de Kunstkronijk van 1840-'41, tegenover blz. 46), een litho naar W. Hoevenaar (Atlas fm, nr. 277) en een schilderij van J.A. Kruseman uit 1853 (tentoonstelling Den Haag 1853, cat.nr. 294; veiling Amsterdam, Sotheby/Mak van Waay, 21 juni 1976, nr. 110, afb. blz. 85).