1418
7 J.J. Eeckhout 1793-1861
De inzegening van het huwelijk van Jacoba van Beieren, gravin van Holland, met Jan iv, hertog van Brabant, in de Hofkapel te 's-Gravenhage
Doek, 166 × 132 cm
Gesigneerd en gedateerd: J.J. Eeckhout 1839
Tentoonstelling: Den Haag 1839, nr. 105, ‘Jacoba van Beijeren trouwt met Jan iv Hertog van Braband’
Amsterdam, Rijksmuseum, in bruikleen aan Dienst verspreide rijkskollekties, 's-Gravenhage
Het schilderij toont de plechtige kerkelijke inzegening op 10 april 1418 van het huwelijk van de zeventienjarige Jacoba van Beieren met de vijftienjarige Jan iv hertog van Brabant in de Hofkapel aan het Binnenhof te Den Haag.
Dit huwelijk-het tweede van Jacoba-was niet zonder moeilijkheden tot stand gekomen. Jacoba en Jan waren volle neef en nicht: voor hun huwelijk was dus pauselijke dispensatie vereist. Zoals de meeste vorstenhuwelijken had ook deze echtverbintenis politieke oogmerken. De ouders van Jacoba en de hertog van Bourgondië, Jan Zonder Vrees, waren zeer ingenomen met dit voorgenomen huwelijk. Haar oom Jan van Beieren, gesteund door keizer Sigismund, was er tegen gekant; hij meende rechten te kunnen doen gelden op Jacoba's landen en werd door de keizer met de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen beleend.
De paus verleende aanvankelijk dispensatie, maar trok die kort daarna, zonder twijfel door toedoen van Jan van Beieren, weer in. Het bericht van de pauselijke dispensatie was in Den Haag ontvangen, maar mogelijk ook de herroeping daarvan. In ieder geval werd er haast gemaakt met het huwelijk, dat op 10 maart 1418 zonder kerkelijke plechtigheid werd voltrokken in het bijzijn van vele hoge gasten. Een maand later, op 10 april, vond de kerkelijke inzegening plaats door de deken van het kapittel van de Hofkapel, een plechtigheid die een veel minder feestelijk karakter droeg. De inzegening vond bovendien plaats vóór, niet in de kapel.
De entourage, waarin de schilder het gebeuren plaatst, is dus geheel het produkt van zijn verbeelding. De Hofkapel aan het Binnenhof was bovendien een gebouw van zeer bescheiden omvang en vertoonde hoegenaamd geen gelijkenis met de fantasie-kathedraal van Eeckhout. Een criticus maakte in 1840 de schilder het verwijt, dat de kapel ‘te grootsch en te rijk versierd’ werd voorgesteld. Mogelijk heeft Eeckhout zich laten inspireren door de beschrijving van het kerkelijke huwelijk in een vie romancée over Jacoba door mevrouw Sawyer (1833). Rembrandts Simeon in de Tempel in het Mauritshuis kan hem ten voorbeeld hebben gediend.
In de jaren dertig was Jacoba een omstreden figuur. Bilderdijk, wiens Geschiedenis des Vaderlands in deze jaren posthuum van de pers kwam, had niet slechts een persoonlijke afkeer van Jacoba's karakter en levenswandel (‘de Henegouwse lichtekooi, de sluwe en doortrapte feeks’), hij betwistte de rechtmatigheid van haar aanspraken op de graafschappen Holland en Zeeland. Anderen zagen echter in Jacoba de ongelukkige, tragische heldin, die haar courage en levenslust slechts beloond zag door een reeks persoonlijke en politieke teleurstellingen. Het huwelijk met Jan iv zou tegen haar zin tot stand zijn gekomen op aandrang van haar ouders en vooral van hertog Jan Zonder Vrees. Deze romantische visie op een ongelukkig vorstenleven spreekt uit dit schilderij. Achter Jacoba staat haar verheugde moeder, Margaretha van Bourgondië, op de voorgrond in rode tabberd de figuur van Jan Zonder Vrees, wiens politiek uiteindelijk zou zegevieren. Een Belgische criticus prijst de historische nauwkeurigheid, waarmee de schilder als ‘un savant antiquaire’ het oriëntaalse hoofddeksel van de hertog heeft weergegeven.
De schilder verkreeg voor dit schilderij, dat het Rijk voor een bedrag van drieduizend gulden heeft aangekocht ter aanvulling van de verzameling kunstwerken van levende meesters, één van de zeventien zilveren medailles.