1417
6 Ch. Rochussen 1814-1894
Jacoba van Beieren, het veroverde Gorkum binnentrekkende, ontmoet het lijk van Willem van Arkel
Paneel, 58 × 81 cm
Gesigneerd en gedateerd: C.R. f 69
Tentoonstelling: Den Haag 1869, nr. 417 (buiten mededinging), ‘Jacoba van Beijeren bij het lijk van Jan [sic] van Arkel’
Dordrecht, Dordrechts Museum
De schilder geeft het moment weer, waarop Jacoba van Beieren, na haar overwinning op de stad Gorkum, op de avond van de eerste december 1417 in de Krijtsteeg geconfronteerd wordt met het lijk van de gesneuvelde Willem van Arkel, haar tegenstander, op wie zij heimelijk verliefd was.
Het beleg en de daarop volgende verovering van Gorkum vormde één van de vele bloedige episoden uit de strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen. Deze brandde opnieuw los, toen Jacoba na de dood van haar vader in 1417 zich in Holland als gravin wilde doen erkennen. Zij werd hierin gedwarsboomd door haar oom, Jan van Beieren. Hij zocht aansluiting bij de Kabeljauwen en wist gedaan te krijgen, dat een leger onder Jan van Egmond, Willem van Arkel en anderen, gesteund door de stad Dordrecht, zich in november 1417 van de stad Gorkum meester maakte. Jacoba begaf zich met haar moeder onmiddellijk naar Gorkum. Haar manschappen onder Walraven van Brederode namen de stad na heftige straatgevechten in. Tot de gesneuvelden hoorden zowel Willem van Arkel als Walraven van Brederode.
De zeventiende-eeuwse geschiedschrijver uit Gorkum, Abraham Kemp, was de eerste die verhaalde, dat Jacoba vóór de slag via een bode een huwelijksaanzoek aan Van Arkel had gedaan; hij zou dit echter verontwaardigd hebben afgeslagen. Daarop zou Jacoba haar bevelhebber opdracht hebben gegeven om Willem van Arkel in ieder geval levend in handen te krijgen. Toen de jonge gravin van Willems dood hoorde, barstte zij in tranen uit, zeggende ‘ik heb gewonnen, maar verloren’. Het verhaal is een verzinsel, dat slechts een schijn van geloofwaardigheid verkrijgt door het feit, dat de zestienjarige gravin in datzelfde jaar weduwe was geworden en zich kort daarna onder druk van haar ouders had verloofd met hertog Jan van Brabant, met wie zij een zeer ongelukkig huwelijk zou sluiten (zie cat. 7).
Terwijl Kemp slechts meedeelt, dat Jacoba het nieuws van Van Arkels sneuvelen verneemt, laat de toneelschrijver Van Paffenrode (1662) Jacoba degene, die haar de tijding brengt, smeken haar naar de plaats des onheils te leiden. Het vierde bedrijf eindigt echter als de stoet een treurzang aanheft en zich op weg begeeft. De gruwelijke confrontatie zelf heeft de auteur, als kennelijk niet in overeenstemming met de regels van het decorum, zijn publiek willen besparen.
Rochussen echter, twee eeuwen later, baseerde zich zonder twijfel op Kemp en Van Paffenrode; hij durfde de schokkende ontmoeting van de jonge gravin met het lijk van haar geliefde op die winteravond in het platgebrande Gorkum wel tot onderwerp van zijn schilderij te kiezen.