esthetische kwaliteit, evenmin - althans niet uitsluitend - de voorstelling, maar vooral in samenhang daarmee, de ideeën en idealen die er aan ten grondslag lagen en er onlosmakelijk mee waren verbonden. Het in Meijers verzen uitgedrukte en met de titel ‘vaderlandsch gevoel’ bondig aangeduide sentiment was het motief bij uitstek waardoor de hele machinerie van de historieschilderkunst op gang kwam en telkens nieuwe impulsen ontving. En niet alleen was dit sentiment het uitgangspunt, ook werd het als doelwit gezien, want de schilders moesten het met hun werk opwekken en bevestigen. De schilders wilden in samenspel met schrijvers, kunstcritici en een kunstminnend publiek naar Potgieters woord ‘door het penseel den indruk van het goede en groote in onze geschiedenis verlevendigen en versterken’. Hun bezigheid was maatschappelijk gericht: de geschiedenis van het vaderland moest de mens verheffen, hem het goede - of juist het afschrikwekkende - voorbeeld voor ogen stellen, hem opvoeden tot een betere burger.
Het is niet toevallig dat de studenten, die het thema voor deze tentoonstelling hebben voorgesteld, deze invalshoek hebben gekozen. De huidige generatie van studenten heeft een scherp oog voor maatschappelijke vraagstellingen en koestert op grond daarvan een grote belangstelling voor het maatschappelijk functioneren van de beeldende kunsten in het verleden. Zij zijn dan ook begonnen met een studie van de kritieken en beschouwingen waarin de ideeën die aan de historieschilderkunst ten grondslag lagen en de maatstaven, waarnaar zij werd beoordeeld, werden geformuleerd.
De gekozen invalshoek geeft meteen ook de beperkingen van de tentoonstelling aan. Het historiestuk wordt hier niet in zijn stilistische ontwikkeling getoond en zijn betekenis in verband met de artistieke stromingen in de loop van de negentiende eeuw is hier niet aan de orde gesteld. Na ampele overwegingen is tenslotte gekozen voor een chronologische rangschikking naar onderwerp: een historische galerij van de Nederlandse geschiedenis van de Romeinse tijd tot en met Van Speyk. De werkgroep zou met de inrichtingsvorm van de tentoonstelling sterker de nadruk hebben willen leggen op de ideeën en idealen. Er werd gedacht aan een thematische onderscheiding tussen groepen van schilderijen, geconcentreerd rondom begrippen als de voorbeeldige held, de opofferingsgezindheid, het beslissende moment. Een dergelijke opzet bleek echter met het voorhanden materiaal niet te verwezenlijken, zonder de duidelijkheid van de structuur in de opstelling in gevaar te brengen. De nu gekozen ordening bood gelegenheid de schilderijen individueel te voorzien van een toelichting op die punten uit het ideeën-arsenaal, waarvoor ze bij uitstek representatief werden geacht, terwijl de chronologie naar onderwerp de algemene lijn op overzichtelijke wijze bleef bepalen. Slechts de werken, gekozen uit de voormalige galerijen van De Vos en van Arti et Amicitiae, zijn als afzonderlijke groepen getoond in een poging iets van het oude verband duidelijk te maken. Wel is aan het begin van de tentoonstelling en los van de gevolgde hoofdlijn getracht aan de hand van enkele voorbeelden duidelijk te maken aan welke criteria een historiestuk in de ogen van de tijdgenoot moest voldoen.
Een andere omstandigheid, die tot een beperking van het ons aanvankelijk voor ogen staande beeld heeft geleid, is de in het voorwoord al gesignaleerde discrepantie tussen de talrijke historiestukken, die blijkens de catalogi van de tentoonstellingen van levende meesters en volgens andere bronnen ooit geschilderd werden en het betrekkelijk kleine aantal dat daarvan nu nog is aan te wijzen. Dit leidde onvermijdelijk tot onvolledigheid in de vertegenwoordiging van de schilders en van de door hen uitgebeelde onderwerpen. Van destijds zeer produktieve kunstenaars als H. Hollander of A. van Pelt is praktisch geen werk teruggevonden, dat recht doet aan de rol die zij als historieschilder moeten hebben gespeeld. Van vaak uitgebeelde onderwerpen als ‘Rembrandt, de Nachtwacht schilderend’ of ‘De overwintering op Nova Zembla’ zijn geen of slechts enkele voorbeelden teruggevonden. In de hoop dat er nog schilderijen uit de verborgenheid zouden opduiken die wij meenden te kunnen gebruiken, hebben wij navraag gedaan in brede kring, echter zonder het gewenste resultaat. Toch hebben de schilderijen, die voor de tentoonstelling beschikbaar bleken te zijn, ruimschoots gelegenheid gegeven de kern van de zaak, waarom het hier gaat, aanschouwelijk en verstaanbaar te maken en in elk geval de nodige bakens uit te zetten, waarlangs verder onderzoek zich een weg kan banen, om die graad van volledigheid in kennis en inzicht te bereiken, waaraan het op dit terrein te lang heeft ontbroken.
Er is een in vele opzichten ongebruikelijke tentoonstelling ontstaan. Zij betreft een verwaarloosd gebied, dat tot voor kort onbetreden en zeker onontgonnen was en dat nu voor het eerst sinds vele decennia werd verkend. Zij behandelt een onderwerp, dat in de eerste plaats boeit door het complex van ideeën waaraan het zijn ontstaan dankt.
W.H. Vroom C.J. de Bruyn Kops