Met ons allen van het dwaalspoor af!
(2005)–Alphons Levens–
[pagina 152]
| |
L
| |
[pagina 153]
| |
Maar er was nog een zesde klas op deze school. Ook daar moest ik eens een boodschap doen voor mijn meester. Ik was me er nu wel van bewust dat ik zo snel als een ander dier moest lopen, maar toen ik bij die zesde was aangekomen kon ik niet meteen naar binnen. De deur was op slot. Vreemd...! Toch niet. Want wat ik door de ruit daar binnen zag gebeuren, had ik de Nederlandse militaire politiemannen nog niet zien doen met de jongens die op de stoep van Tuti Fruti aan de Domineestraat hun tijd verdreven. Moest ik hier voor deze gesloten deur blijven staan? En notabene staan kijken naar wat zich daar binnen afspeelde? Of moest ik meteen terugkeren naar mijn klas en mijn meester vertellen waarom ik de boodschap niet had gedaan? En wat ik had gezien? Ik had een poosje voor die deur gewacht, want ik durfde ook niet zonder resultaat terug naar mijn meester van de vierde. Naast de twee zesde klassen had je op de eerste etage van deze school nog twee vijfde en twee vierde klassen. Mijn klas was in het eerste lokaal op deze rij en deze zesde juist in het laatste. Maar toen ik later terug was in mijn klas vroegen mijn klasgenoten mij fluisterend wie daar zo hartverscheurend schreeuwde. Had mijn meester dat dan niet gehoord? En de overige meesters in de tussenliggende klassen dan? En het schoolhoofd vlak daar beneden? En de pater die toevallig langs liep van de St.Bernadette-meisjesschool aan de overkant naar de pastorie naast de school? Waarom waren ze niet komen kijken? Komen helpen...? In de pauze vertelde ik mijn klasgenoten heimelijk wat ik had gezien. Ik wist niet of het verstandig was dit te doen, maar zij bleven mij vragen stellen. Zij konden toch onmogelijk naar die grote jongens toe stappen en het ze ‘op de man af’ vragen? Ik begon te beven over mijn hele lichaam, maar vertelde het ze toch. Moesten wij over twee jaren ook in die zesde klas gaan zitten? Liever haalden ze deze meester zo gauw mogelijk weg van deze school. Jammer zal dat dan wel zijn voor de jongens van zijn nieuwe school, maar misschien dat ze hem dan op de St.Leonardusschool aan de Zwartenhovenbrugstraat plaatsten. Daar kon hij dan tenminste nog een ouderwetse houten deurbalk op zijn kolossale ronde kop krijgen. Tenminste, als wij Vasconcellos mochten geloven. Hij had ons verteld dat daar ook eens een onderwijzer zoiets met een jongen had uitgehaald. Maar niet zó lang, want die school was een houten gebouw met houten ramen en deuren. Dus waren er voldoende stevige latten waarmee zij de ramen grendelden in het lokaal. Toen dus daar eens die meester een jongen begon af te ranselen, grepen de andere jongens, want het was ook een jongensschool, ieder die zo'n dikke lat kon bemachtigen er één. En ze hadden hem daarmee op los getimmerd. Dat was dan een van de redenen waarom Vasconcellos nu bij ons op school zat, zei hij. ‘De jongens van de Thomas van Aquinoschool zijn suf,’ zei hij erbij | |
[pagina 154]
| |
‘bij óns had deze meester dit maar moeten proberen. Bij ons!’ ‘Ben je nog daar, of hier?’, had een vijfde klasser die mee had geluisterd gevraagd. ‘Geeft niet,’ had Vasconcellos gezegd, ‘maar hier heb je niet zoveel los liggende balken en latten. Toch zou ik deze meester niet zijn gang hebben laten gaan, hoor. Ook de hoofdmeester van deze school zou mij afschrijven; maar als ik in die klas had gezeten... zou iemand anders schreeuwen. Ik zou hem minstens bespringen. En owééé als de andere jongens niet meededen! Nó mang, die jongen had te lang geschreeuwd. Maar vertel me. Kon hij echt niet vluchten? Over het raam springen, bijvoorbeeld?’ Ik zei: ‘Nee. Alles was op slot.’ ‘Maar stond die jongen dan op één plaats stil al die slagen te incasseren?’ ‘Nee,’ zei ik, ‘hij rende van de ene hoek van de klas naar de andere. Maar de meester, zo dik als hij is, bleef achter hem aan rennen met een dikke stok. En waar hij hem maar kon raken, timmerde hij op los. Eigenlijk begrijp ik ook niet waarom de hele klas zo suf zat toe te kijken. Misschien als de deur niet op slot was geweest, was ik die jongen gaan helpen. Want ik kookte van binnen, hoor. Ik stond van woede gewoonweg te trillen op mijn benen. Meneer Wezer zou me ook afschrijven.’ Meer dan drieëntwintig jaar hierna stonden meerdere mensen op verschillende momenten even machteloos toe te kijken hoe anderen op straat en elders werden afgeranseld. Maureen Silos van de mensenrechtenorganisatie Moiwana '86 zei, weer jaren hierna, dat dit allemaal niet van een andere planeet afkomstig was. De coupplegers met al hun geweld waren een Surinaams product. Sranan sani. Zij waren uit onze eigen samenleving voortgekomen. En als wij niet oppasten, gebeurde het weer. Haar uitspraak heeft mij terug doen denken aan die morgen op deze school, een school waaraan ik gelukkig niet alleen onprettige herinneringen heb overgehouden. Wel is bij mij de vraag blijven hangen, waarom die jongen juist werd afgetuigd door een zoon van een Statenlid. En meer nog de vraag - ik praat niet goed wat zij hebben misdaan -, of al dat aftuigen na die staatsgreep echt in de school was begonnen. Hoe het ook zij, wat mooi was werd lelijk, wat lelijk was lelijker en wat lelijker was bleef..., staat immers ergens in het boek: ‘...en toen was niets mooi meer.’ Een journaliste van ‘de Ware Tijd’ zei onlangs in theater Unique tegen mij: ‘We zijn al lang vergeten hoe wij naar de keuken renden om de laatste twee uien die we nog in huis hadden op te bergen, omdat we de stem van ons zusje bij de poort hadden gehoord.’ Zij had het over de jaren tachtig, de periode na de staatsgreep, maar vooral over de tijd na de decembermoorden, toen de schappen in vele winkels leeg waren. En daarvóór? Ik herinner me nog dat mijn vader eind jaren vijftig op de St. | |
[pagina 155]
| |
Laurentiusschool in Meerzorg, thans de Openbare School IV, woorden had gehad met de Inspecteur van het Rooms Katholiek Onderwijs, ene Nederlandse pater van Nimwegen. De volgende morgen had die meester van de zesde klas - ik was toch bij hem komen te zitten - mij op een willekeurig moment strak in de ogen aangekeken en zoiets gezegd als: ‘Sommige vaders denken dat zij in hun eentje de wereld kunnen veranderen.’ Na school zei een van mijn zusjes, die op de St.Elisabethschool I aan de toen nog Gravenstraat geheten Arronstraat zat, aan tafel: ‘Pa, de juf keek me plotseling strak in mijn ogen aan en zei: “Sommige vaders denken dat zij in hun eentje de wereld kunnen veranderen.” Wat bedoelde zij?’ Ik had gemerkt dat mijn moeder meteen nerveus naar mijn vader aan het andere hoofd van de tafel had gekeken. Toen vertelde ik dat mijn meester die morgen ook zoiets met mij had uitgehaald. En dit, terwijl mijn school helemaal in Zorg en Hoop stond. Meteen had mijn moeder mijn vader aangemaand: ‘Arnold, ik zeg je. Stop daarmee. Nu gaan ze ook de kinderen pesten.’ Niet lang hierna was mijn vader naar het Openbaar Onderwijs overgestapt en had toen al zijn kinderen meegenomen. Ik weet, dat hij de wereld niet mee hielp veranderen, omdat hij er telkens aan herinnerd werd, dat hij een gezin had. Als je niet als anderen, die - ook vanwege het Pengelregiem - naar Nederland vluchtten, wegging, was dat de consequentie: je voortdurend inbinden. Velen hebben dat gedaan, totdat in 1969 de bom barstte. In het boek ‘Vereniging Ons Suriname-70’, vertellen enkelen hun verhaal. Maureen Silos heeft dus gelijk: de staatsgreep en militaire dictatuur zijn niet van elders uit het heelal afkomstig. Er is hier een hele cultuur aan vooraf gegaan. Een cultuur van straffen, van slaan, mishandeling, marteling, rancune, wraak en uitsluiting. Sommigen beweren dat de staatsgreep on-Surinaams was. Misschien wel, als zij tenminste bedoelen, dat de hoofdinspirators hiervan de regiems in Den Haag en Washington waren. Maar de voedingsbodem was inmiddels ook wel Surinaams geworden. Dit gold beslist ook voor de progressieve ideologieën die hier hadden postgevat. De ideologieën waarover je sinds de staatsgreep niets meer hoort of leest in het land. In die zin hebben de Nederlanders en Amerikanen hun doel met de staatsgreep bereikt. Zei immers Albert Helman kort na deze coup d'état niet in het Vrije Volk: ‘Als oud-ambassadeur van Suriname ben ik reeds geruime tijd op de hoogte, dat in diplomatieke kringen in Den Haag en Washington ideeën leefden voor het plegen van een staatsgreep in Suriname, om te voorkomen...dat progressieve politieke partijen in het parlement kwamen?’ Ir.Ronald Assen presteerde het onlangs zelfs in zijn hoedanigheid van Surinaamse Minister van Defensie in een N.V.D.-interview op onze televisie te zeggen: ‘De staatsgreep van 25 februari 1980 was een Nederlandse staatsgreep, uitgevoerd door Surinaamse onderofficieren.’ De reden hiervoor | |
[pagina 156]
| |
die onze nestor-schrijver, nu wijlen, in het Vrije Volk gaf, liet hij echter achterwege. Die progressieve politieke partijen bestaan niet meer, sommige van hun leiders werden zelfs ook vermoord en hun linkse ideologieën hoor je niet meer klinken. Vanmorgen, het is 19 april 2003, reed ik op mijn Yamahabromfiets over die Zwartenhovenbrugstraat. Ik hoorde links van me een plank hard naar beneden vallen. Ik draaide automatisch mijn hoofd naar die kant en keek gelijk omhoog. Ze waren weer bezig een historisch houten gebouw af te breken. Het lag al half tegen de grond. Ik schrok: het was de St. Leonardusschool. ‘Ook toevallig!’, dacht ik luidop ‘en ik noemde hem net in mijn verhaal.’ Niet eens de moeite hebben ze gedaan dit pand te redden van de chronische verwaarlozing tijdens de militaire dictatuur. Benieuwd te weten wat nu hiér komt. Misschien ook zoiets van beton, staal en glas als op de plaats waar theater Belleveu aan de Domineestraat had gestaan. Waar theater Luxor had gestaan, ook aan de Zwartenhovenbrugstraat, is nog een groot leeg gat. Ook benieuwd naar wat daar komt. Maar zo toevallig was het om een andere reden toch niet, want het is de zaterdag tussen Goede Vrijdag en Pasen. Stille Zaterdag! In een long weekend dus. Dan slaapt, rouwt of viert de Commissie Monumenten Zorg feest. Waren de slopers dus op Goede Vrijdag begonnen? Ik herinner me dat de eigenaar van Rooprams Rotishop aan de Watermolenstraat dat historisch pand op de hoek van deze straat en de Grote Hofstraat ook in een weekend had gesloopt. Slechts de rode bakstenen fundering had hij laten staan, omdat het inmiddels maandag was geworden toen hij daaraan wilde beginnen. In ieder geval... de kleinkinderen van Vasconcellos zullen hier aan de Zwartenhovenbrugstraat geen timmerende schoolmeesters meer met houten bouten op hun kop kunnen slaan. Wat zeg ik? Ze zullen niet eens wéten, dat hier ooit zo'n school heeft gestaan! Maar die progressieve ideologieën komen terug. Ook al zijn ze door de Nederlanders, Amerikanen en hun coupplegers uit zoveel hoofden geslagen en met andere hoofden begraven. Want in Nederland zelf waren ze in diezelfde tachtiger jaren - zo toevallig zijn de gebeurtenissen immers niet - ook verdwenen, doch nu heb je daar weer een groeiende Socialistische Partij en zelfs ook een Nieuw Communistische Partij van Nederland. En ze nemen deel aan alle verkiezingen. Eerst was ik boos, toen ik merkte dat opeens het Nederlandse N.O.S.-journaal elke avond om acht uur op onze A.B.C.-televisie werd uitgezonden. En daarna op meerdere stations. ‘Ze willen ons weer laten zien hoe geweldig zij zijn,’ zei ik. Maar het is goed! Nu vind ik het goed. Nu weten wij tenminste, dat daar ook een politicus vlak voor verkiezingen gewoon vermoord kan worden en hoe ze met alle universiteiten die ze daar bij elkaar hebben problemen rond de gekkekoeieziekte, Mond en Klauw- | |
[pagina 157]
| |
zeer, de varkenspest en de vogelpest oplossen. Gewoon door miljoenen beesten af te maken! Wij zien nu ook hoe ze daar elkaar voortdurend neppen. De bouwfraude is live in onze huiskamer. En de fraude binnen hun onderwijs, sportwereld en binnen de Aholdsupermarktketen. En we zien ook de lange kabinetsformatie na de verkiezingen, waarna de op een na grootste partij toch naar de oppositie moet; eens moest deze partij zelfs als grootste naar de oppositie ‘banken’. En we horen hoe ze dat Volkswil noemen. En dat er daar weer, of nog, linkse mensen zijn die tegen al dit verderf ageren. Misschien mogen wij om dit laatste dit nieuws straks hier niet meer zien en verdwijnen de Nederlandse programma's weer van de Surinaamse radio- en televisiestations. Misschien blijven ze wel uitgezonden worden, maar dan gecensureerd. Maar misschien is men toch wijzer geworden na al die jaren, al die decennia. En heeft men gehoord dat mevrouw de weduwe Eva Essed-Fruin tijdens een lezing voor de Surinaamse Vereniging van Neerlandici zei, dat premier Jopie Pengel indertijd geen Surinaamse bursalen naar Amsterdam, de rode stad, stuurde, omdat ze daar communisten konden worden. Hij stuurde ze naar Leiden. En daar werden ze Maoïsten... De Chinese variant hiervan. Deze laatste vier woorden, evenwel, zijn niet van haar. Toevallig? Ik wil mijn bromfiets parkeren onder de amandelboom vlak voor bakkerij Hollandia op de hoek van de Jodenbreestraat en de Waterkant. Maar de meeste takken waren er niet meer. Slechts de bovenste tafel bladeren hadden ze gelaten. Er hingen nog maar twee kooien met een zangvogel aan de uitstekende stompen van de onderste tafel. En de vrouwen die daar in de schaduw gewoonlijk loten zaten te verkopen waren er ook niet meer. Ik vroeg in het Sranantongo aan een van de jonge vogelverkopers wie die takken had afgezaagd. ‘A no den kei fu De Vries,’ antwoordde hij geïrriteerd met zijn hoofd wenkend in de richting van het pas geopend modern gokhuis, ‘den man dis' yere skin!’ En hij vervolgde zijn conversatie met een andere verkoper, alsof ik niet voor hem stond. Maar waarom hadden zij dit gedaan? Met wiens toestemming? Hadden zij het wel gedaan? Die boom stond immers voor de deur van broodwinkel Hollandia. En waarom hadden ze het trottoir voor hun casino ook nog met een decimeter verhoogd, waardoor wij onze nek konden breken? ‘De mensen met teveel geld in dit land maken en breken maar naar hun believen. En de overheid bedient ze op hun wenken,’ zei ik. In Hollandia kwam een oudere vrouw achter mij in de lange rij staan. Ze tikte me op een schouder: ‘Ik vraag me af of ze deze mensen ook tellen.’ Ze wenkte naar een zwerfster met vele pakjes om zich heen op de stoep. ‘Den lai now n' ini a foto, yere,’ zei ze, ‘eerst bleef ze een hele tijd op een stoep verderop in de Saramaccastraat, maar de laatste tijd zie ik haar hier voor de deur. Zal de Volkstelling waarover ze dezer dagen zoveel druk- maken deze mensen ook tellen?’ | |
[pagina 158]
| |
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik, ‘ze zeggen dat ze na de telling van elke inwoner een sticker op zijn huis plakken. Op mijn huis is er nog geen sticker, want ik was niet thuis toen een dame langs kwam. En ze is nog niet voor de tweede keer langs gekomen. Ook heeft ze geen briefje achtergelaten, zoals het hoort. De buren zeggen, dat er een koe midden op de weg stond:’ Maar ze bleef vragen stellen en babbelen, die mevrouw achter mij. Geestelijk had ik me al ingesteld op de bekende vraag in zulke winkels: ‘Kun je ook een pakje brood voor me kopen, mi gudu?’ Maar ze vroeg: ‘Koop je déze vleesbroodjes?! Ik vind ze nog rauw van binnen. Thuis doe ik ze weer in de oven.’ Ik kon haar niet antwoorden, want de winkeljuffrouw vroeg reeds: ‘Wat anders?’ Maar ze bleef babbelen. Toen ik voor de kassa stond vroeg zij tussen haar eigen bestellingen door snel en fluisterend: ‘Ben je niet van de Volkspartij van dr. Lie Paw Sam?’ ‘Ja,’ antwoordde ik vluchtig. ‘Dat wilde ik al meteen vragen toen ik binnen kwam. Ik kéék naar dat gezicht... Bestaat die partij nog?’ ‘Nee,’ antwoordde ik kort. ‘Maar de Palu wél,’ reageerde ze adrem. ‘Dat is zo,’ beaamde ik. ‘Ik was ook lid van de Volkspartij. En ik zat ook in de vrouwenorganisatie daarvan, de O.S.V,’ zei ze, ‘bestaat die organisatie nog?’ ‘Neen, ook niet,’ antwoordde ik. ‘Maar de Palu wél! Is Lie Paw Sam nog in het land?’ ‘Ja,’ gaf ik opnieuw antwoord en rekende af. ‘Wat doet hij?’ ‘Hij zit nu in de goudbusiness. Van welke afdeling was u lid?’ ‘Van Zorg en Hoop.’ ‘O,’ zei ik, ‘ik schreef in het weekblad Pipel; van daar kent u me misschien.’ ‘Wan Pipel, ja! Dacht ik het niet! Ik kéék naar dat gezicht!’ ‘Nee, geen Wan Pipel. Dat was een film. Maar Pipel!’ ‘Pipel, ja. Neem me niet kwalijk. Het is zo lang geleden. En er is zoveel gebeurd in al die jaren. Herinneringen vervagen. Maar ik kéék naar dat gezicht.’ Ik groette en liep door de deur die op de Waterkant uitkwam weg richting de markt, waar ik hoopte bij Baas Min mijn gerepareerde paar zwarte schoenen terug te krijgen. Op dat paar bruine dat al twee maanden bij hem was rekende ik voorlopig niet, omdat de zolen nog uit Guyana moesten komen. Dat had hij me de vorige zaterdag voor de zoveelste keer gezegd. ‘Uit Guyana?!’, had ik na de eerste keer uitgeroepen, ‘sinds wanneer!’. Dat was uit valse trots. Ik was al vergeten, dat ik eens zelf in een boek had geschreven: ‘...en toen leek niets mooi meer, was niets mooi meer en werd | |
[pagina 159]
| |
wat mooi was lelijk, wat lelijk was lelijker en wat lelijker was bleef...’ Dat sláán, bijvoorbeeld. Dat is door blijven gaan. De vrouwen- en mensenrechtenorganisaties en de Pedagogische Instituten hebben het er voortdurend over. En die coup! Die heeft zich zelfs vermenigvuldigd. Overal wordt nu gecoupt. In verenigingen, in vakbonden, in politieke partijen, in religieuze organisaties, in gezinnen, zelfs in wat ze noemen Het Hoogste College van Staat. Ook toevallig! Het staat vandaag in de krant. Daar heeft voorzitter Ram Sardjoe brieven die Assembléeleden via hem naar president Venetiaan hadden gezonden niet doorgestuurd. Hij vond dat ze niet netjes geschreven waren; maar dit had hij de parlementariërs nooit verteld. Dus zij hadden al die tijd gedacht dat de president niet had willen antwoorden. Coups op coups! Alle exemplaren van het accountantsrapport van de CLAD over de Para-Industries, ook ter ziele, waren plotseling op alle ministeries verdwenen. En de Nieuw Frontregering had nog willen aantonen, dat sommige landgenoten zich tijdens de militaire dictatuur in die bedrijven onrechtmatig hadden verrijkt. Coups op coups! Tien gedetineerden die een jaar geleden ontvlucht waren, maar eergisteren weer werden gevat en ingesloten, liepen gisteravond gewoon de gevangenis weer uit. Toch blijven velen hopen dat nog grotere vissen worden gevangen. Pas op Paasmorgen toen ik wakker werd dacht ik weer aan die vrouw. Ik dacht niet aan haar. Gewoon kwamen de eerste woorden over mijn lippen: ‘Ik had haar moeten zeggen: “Maar de Palu had in de regering van de militairen gezeten. Ze zaten zeer dicht bij het vuur. En sommige mensen beweren zelfs: dicht bij het vuren.”’ Eén van hun ex-leiders, Errol Alibux, verscheen alvast deze week voor het Hof van Justitie. Hij is nu een leider van de DNP. Zo gaat dat. Hij moet bewijzen dat hij bij de aankoop van een pand aan de Grote Combéweg geen valsheid in geschrifte had gepleegd. Hij moet zijn onschuld in nog drie overtredingen aantonen. Als hem dat lukt kan hij als Mike Tyson over het Nieuw Front triomferen. Zo niet, dan zal de regering Venetiaan, tenminste als deze vis na veroordeling niet ook vrij de cel uitwandelt, zelfverzekerder het volgende corruptiegeval aanpakken. ‘En den lai!’. Maar geschreven verhalen worden meestal ingehaald door de ontwikkelingen; toch zijn ze wel goed voor het historisch bewustzijn. Misschien, denk ik nu, had de vrouw me herkend door die grote foto die Hariandi bij een artikel over mijn nieuwste dichtbundel in ‘de Ware Tijd’ had geplaatst. Dat was nog maar twee dagen hiervoor. Op Witte Donderdag. Op Paaszaterdag was er ook nog een rectificatie op dit artikel verschenen. Had zij die gelezen? Misschien had ik wat langer met haar moeten babbelen, want vaak lezen mensen ze niet en blijft in hun hoofden hangen wat ze daarvóór hadden gelezen. ‘En den rectificatie lai tu!’. | |
[pagina 160]
| |
Toch had ik ook weer geen spijt, dat ik het gesprek wat kort had gehouden. Want, met veel babbelen kom je niet aan je andere boodschappen toe. En ik wilde thuis nog mijn verhaal afschrijven. Voor een nieuw boek. Ik denk na... Zelf herken ik op straat weinig jongens en meisjes uit mijn jeugdjaren. Die jongen van die zesde klas, bijvoorbeeld, ben ik nooit weer tegengekomen. Ik kan hem niet eens meer voor de geest halen. Vasconcellos wel! Die had ik enkele jaren geleden bij Bos Books aan de Wagenwegstraat ontmoet. Maar wij hadden het toen gewoon over de dingen van de dag gehad. Misschien was hij toen ook met vakantie in Suriname, want ik zie hem niet meer; kom ik hem eens weer tegen, dan zal ik het natuurlijk meteen hebben over zijn oude school die niemand heeft kunnen behoeden voor de slopershamers van de vele cultuurbarbaren in dit land. Maar voor de rest zie ik nauwelijks meer iemand met wie ik samen op school heb gezeten. Men zegt, dat als je ze wilt zien je naar het Kwakoe-fes- tival in Bemre moet gaan. Maar daar heb ik niet veel zin in. Eigenlijk moeten zij zo nu en dan naar Suriname komen. En blijven als het kan. Ik zeg dit, terwijl ik weet dat om verschillende redenen niet iedereen dat kan. Eén, één van die redenen kan zijn: buiten de grijparmen van Justitie willen blijven. In ‘Wortoe d'e tan abra’ las ik vlak voor de paasvakantie nog op school met de leerlingen samen een gedicht van Vene dat eindigt met de woorden: ‘Nu zijn ze weg/ vertrokken naar hun vaderland/ waar ze schuilen/ achter ieder gezicht/ of gestorven/’. Maar dit sloeg natuurlijk op de blanken oftewel witten die hier huis hebben gehouden. Voor hen is Nederland het vaderland. Niet voor de gekleurden die hetzelfde hebben misdaan als de vroegere kolonialisten. Zij horen thuis in Surinaamse gevangenissen. Een oude schoolvriend vertelde me, dat hij wel mensen van vroeger herkent. Soms herkent hij echter slechts het gezicht zonder meer te weten van waar. In zijn hoofd trekt hij dan alle registers open. Van de lagere school tot en met de universiteit, van Nickerie tot en met Albina, tot en met Aruba, Amsterdam en Utrecht, van de voetbalvereniging tot en met het hengelgat. Toch kan hij vaak zo'n gezicht niet thuis brengen. Dan doet hij gewoonweg geen moeite die persoon te groeten; want je weet maar nooit. Misschien had ie tijdens de militaire dictatuur ook aan de verkeerde kant gestaan. En zulke vroegere vrienden groette hij niet graag meer, als het niet moest. Hij nam liever de kans onbeschoft gevonden te worden, dan per abuis een verkeerde te groeten. Dat was nu eenmaal de innerlijke gespletenheid van deze samenleving geworden. En dat zou zo blijven, totdat het scheve verleden was recht getrokken. Misschien, totdat deze generatie, die sommigen ‘de verloren generatie’ noemen, was uitgestorven. In ieder geval, totdat Suriname een totaal andere samenleving was geworden, waarmee hij niet bedoelde een Suriname van de Nafta of de F.T.A.A., wat ons als worst wordt voorgehouden. | |
[pagina 161]
| |
't Lijkt wel alsof er in zo'n lang paasweekend nergens op aarde iets gebeurt. De enkele televisiejournaals die er zijn presenteren voornamelijk verslagen van religieuze diensten over de hele wereld. Er was gelukkig ook wel een documentaire over de werking van de liberalisatie en globalisatie op onze planeet. In Haïti, dat kon men zondagavond zien, leden de boeren onder de import van voedingsmiddelen uit the U.S.A. Die waren veel goedkoper dan de eigen producten, omdat de regering van the U.S.A. haar boeren zwaar subsidieerde. De Haïtiaanse regering daarentegen kon dit niet. Men liet ons dezelfde situaties zien in Afrika. De boeren van daar moesten hun producten ver onder de kostprijs afstaan aan opkopers, terwijl de winkels vol geïmporteerde goedkopere koopwaren zaten. 't Is een vervloekt systeem, dit kapitalistisch maatschappelijk stelsel. Hoe meer je erover nadenkt, hoe serieuzer je het bestudeert, hoe dieper je ervan overtuigd raakt dat we ervan af moeten zien te komen. ‘Dat zeg je wel...,’ zeg ik zelf, maar hoeveel mensen denken nog zo sinds de terugkeer van Anton de Kom in Suriname en zijn verbanning kort daarna; sinds de opsluiting van Louis Doedel in de psychiatrische inrichting in de Cuul? Men heeft weliswaar de Pontewerfstraat omgedoopt in Anton de Komstraat, de universiteit van Suriname en pas ook een marktplein in de Bijlmermeer, waar ook een standbeeld van hem komt te staan, naar hem vernoemd, er staat bovendien een borstbeeld van hem op het universiteitsterrein, maar welke student van deze instelling heeft zijn proza en poëzie ooit gelezen? Welke student heeft zich zijn idealen eigen gemaakt? Welke docent of professor denkt als Adek? Deze week besloten enkele universiteitsstudenten om op de Dag van de Arbeid een grote meeting te zullen houden in de Congreshal aan het Onafhankelijkheidsplein. Doch de reden was dat kort hiervoor een vierentwintigjarige student was vermoord. Volgens de politie was hier sprake van een afrekening door een criminele bende, terwijl de student niet eens lid was van die groep. Zijn neef was, toen hij van de moord had gehoord, meteen naar de politie gerend om zich om zijn eigen veiligheid te laten opsluiten. Hij zei, dat de bendeleden eigenlijk hém moesten hebben, doch de student voor hem hadden aangezien. Sari tori. Maar het was dit dramatisch gebeuren waardoor de studenten opeens klaar wakker waren. Want het was echt heel lang geleden, dat studenten in Suriname voor méér in actie kwamen, dan voor hun eigen enge studiebelangen alleen. De maatschappijkritische studentenbeweging van vóór de militaire staatsgreep bestond immers niet meer. De naam van Anton de Kom was bezoedeld, doordat de coupplegers hem als hun voorbeeld hadden gesteld, terwijl zij niet in zijn geest handelden. Wie nu zijn boek ‘Wij slaven van Suriname’ en zijn poëzie leest of zijn naam noemt, wordt meteen vereenzelvigd met de militairen van de dictatuur. Men denkt automatisch ook terug aan de waardeloze bank- | |
[pagina 162]
| |
biljetten met zijn afbeelding daarop. In de hoofden van de mensen heerst verwarring. Zelfs in die van academici. Socialisme is opeens synoniem van rechtse dictatuur. Er moet weer orde komen in het denken van ons volk. Daartoe moeten we de draad van onze geschiedenis oppakken daar waar wij met ons allen op het dwaalspoor zijn geraakt. Anders worden wij noodlottig een copie van Europa of van the U.S.A. Heel het leven daar draait immers maar om één principe: vergroting van de winsten van een groep kapitalisten én bezuinigingen op bezuinigingen voor de enorme massa van de werkende klasse. Bezuinigingen die tot allerlei rampen leiden. Rampen, zowel in de lucht, op het land, als op en in het water..., alsof onze ouders ons daarvoor naar school hebben gestuurd.
21 januari 2004. |
|